Week 1
In het materiële strafrecht wordt in abstracto bepaald welk gedrag strafbaar is en met welke straffen
dat kan worden bestraft (of, wie en hoe er gestraft kan worden). Het doel is vergelding, niet
herstellen. Een strafbepaling bestaat uit 2 delen: de delictsomschrijving (schending van een bepaalde
materiële norm) en de sanctienorm (bepaalt wat de sanctie is). Strafbaar feit: een menselijke
gedraging (handeling of nalaten), die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving,
die wederrechtelijk is en aan de schuld van de dader te wijten valt. Legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr):
geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.
Strafdoelen:
Verdragstheorieën —> je houdt je niet aan de afspraken in de samenleving, wat vervolgens
mag worden bestraft.
Absolute theorieën —> vergelding; jij hebt iets misdaan, gehandeld tegen de regels in in een
samenleving, wat mag worden vergolden.
Relatieve theorieën —> met de straf moet ook een doel worden gediend; generale en
speciale preventie. Wat kan er worden bereikt als iemand een strafbaar feit begaan heeft?
Verenigingstheorieën —> er wordt vergolden, als dat onrecht is aangedaan staat daar een
maximale straf/vergelding op. Moet gekeken worden naar de ernst van het strafbare feit,
welk doel willen we dienen en welk signaal willen we afgeven aan de samenleving? Gaan we
in NL vanuit, vereniging van absolute en relatieve theorieën.
Modderman uitte zich over wanneer iets strafbaar zou moeten worden gesteld —> ‘alleen datgene
mag gestraft worden, wat in de eerste plaats onrecht is. Dit is een conditio sine qua non. In de
tweede plaats komt de eis erbij dat het een onrecht zij, waarvan de ervaring heeft geleerd dat het
(waarbij natuurlijk op de gegeven maatschappelijke toestand te letten is) door geen andere middelen
behoorlijk is te bedwingen. De strafbedreiging moet een ultimum remedium (het strafrecht als
uiterste redmiddel) blijven’.
‘Uit de aard van de zaak zijn aan elke strafbedreiging bezwaren verbonden. Dat wil niet zeggen dat
men de strafbaarstelling achterwege moet laten, maar wel dat men steeds tegenover elkaar moet
wegen de voordelen en de nadelen van de strafbaarstelling, en toezien dat niet de straf worden een
geneesmiddel erger dan de kwaal’.
Boek 3 Overtredingen:
- Staan lagere straffen op, kunnen geen gevangenisstraffen voor worden gegeven.
- Overtreding geeft aan dat de ernst van het strafbare feit minder is.
- Poging tot een overtreding is niet strafbaar.
- Opzet tot schuld is geen vereiste voor een overtreding. Psychische bestanddeel ontbreekt
hierbij tov misdrijven.
Hulsman uitte zich over wanneer iets NIET strafbaar zou moeten worden gesteld, hij sprak over de
schadelijkheid en zinloosheid van het strafrecht —> absolute criteria (criteria op grond waarvan in
deze tijd en samenleving strafbaarstelling per se achterwege moet blijven):
- Van strafbaarstelling moet worden afgezien als de grondslag van de strafbaarstelling primair
is gebaseerd op de wens om morele opvattingen omtrent bepaald gedrag heersend te maken
of om mogelijkheden voor hulpverlening te creëren.
- Ook van strafbaarstellingen ten aanzien waarvan de capaciteit van het strafrechtelijke
systeem onvoldoende is voor een effectieve handhaving of;
- Strafbaarstellingen die als schijnoplossing van problemen fungeren (‘window dressing’).
Grammaticale interpretatie —> wat staat er?
Wetshistorische interpretatie —> kijken naar memorie van toelichting, historie van de wet, etc.
1
,Wetssystematische interpretatie —> kijken naar het systeem van de wet.
Teleologische interpretatie —> wat was het doel van de wetgever?
Functionele interpretatie —> maatschappelijke functie die de strafbepaling vervult.
Dimensies legaliteit:
1. Constitutionele dimensie: de wetgever verleent wetten tot straffen, het gaat erom wie dat
mag, de bevoegdheden en de formulering ervan. Verhouding wetgever en rechtsprekende
macht. Moet gescheiden zijn en ieder zijn eigen bevoegdheden hebben. Heeft te maken met
trias politica (machtenscheiding).
2. Rechtsbeschermende dimensie: de wet moet grenzen stellen om rechtszekerheid te
waarborgen. Het begrenst de macht van de overheid en beschermt daarbij de burger.
3. Generaal-preventieve dimensie: derden worden afgeschrikt en weerhouden zich van het
begaan van strafbare feiten. Het is de berekenende mens, die de voordelen tegen de nadelen
afweegt.
Legisme (in de legistische benadering gaat het om het vaststellen van de betekenis van de woorden
van de wet als een stap die voorafgaat aan de toepassing van de strafrechtelijke norm op de
feiten/wat staat er precies?) versus juridische hermeneutiek (in de juridisch hermeneutische
benadering staat de relatieve onbepaaldheid van de wettelijke norm voorop en vindt concretisering
eerst plaats in confrontatie met de feiten en ook met maatschappelijke en technologische
ontwikkelingen. Het recht is een open systeem waarin het toepassingsbereik van de wet mede
afhangt van de berechting van concrete gevallen door de rechter/norm is relatief open bepaald,
vaststelling pas later, wet is open systeem, interpreteren).
Analoge interpretatie (je vindt iets strafbaar dus maakt een wet die de gedraging strafbaar stelt)
versus extensieve interpretatie (er is een wet die een bepaalde gedraging strafbaar stelt, wat kan
hier nog meer onder vallen?).
Europees strafrecht —> het geheel van strafrechtelijke regels die verscheidene Europese staten
gemeen hebben met het oog op de bestrijding van criminaliteit, in het bijzonder de
grensoverschrijdende (georganiseerde) criminaliteit en het stellen van grenzen daaraan.
Art. 288 VWEU: teneinde de bevoegdheden van de Unie te kunnen uitoefenen, stellen de instellingen
verordeningen, richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen vast.
Verordening: heeft een algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks
toepasselijk in elke lidstaat.
Richtlijn: verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij
bestemd is, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te
kiezen. Er moet altijd een basis zijn in het Nederlandse strafrecht (art. 1 lid 1 WvS:
legaliteitsbeginsel). Een richtlijn moet geïmplementeerd zijn, anders is het in strijd met dit beginsel.
Een richtlijn is een doelstelling, geeft enkel een doel en dus geen formulering waardoor hij niet kan
doorwerken (heeft geen rechtstreekse werking). Een richtlijn moet dus altijd worden omgezet! Art.
273 sub f WvS.
Besluit: verbindend in al zijn onderdelen. Indien de adressanten worden vermeld, is het alleen voor
hen verbindend.
Aanbevelingen en adviezen zijn niet verbindend.
Zie art. 177 voor strafeisen bijzondere wetten (Wet wapens en munitie, Wegenverkeerswet,
Opiumwet, Wet Internationale Misdrijven, Wet Economische delicten).
Literatuur:
2
, ‘What’s the EU got to do with it?’ (Ouwerkerk):
Het Handvest van Grondrechten van de EU is slechts van toepassing op verkrachtingszaken waarin
vrouwen het slachtoffer zijn. Prejudiciële vragen aan het HvJ kunnen hierdoor slechts worden gesteld
in verkrachtingszaken met vrouwelijke slachtoffers.
De vaststelling van genderspecifieke strafbaarstellingen op EU-niveau zouden in de Nederlandse
rechtsorde onvermijdelijk tot een situatie leiden waarin Nederlandse strafbaarstellingen slechts deels
door EU-recht genormeerd worden. De Nederlandse strafwet richt zich immers standaard tot zowel
vrouwen als mannen en beoogt vrouwelijke en mannelijke slachtoffers in gelijke mate wettelijke
bescherming te bieden.
De keuze van de Europese Commissie om enkel de verkrachting van vrouwen strafrechtelijk te
normen, is daarmee niet enkel strijdig met de Nederlandse traditie van niet-genderspecifieke
strafwetgeving, maar staat ook haaks op het streven om middels gemoderniseerde
verkrachtingsbepalingen aan vrouwen en mannen dezelfde wettelijke bescherming te bieden.
Mogelijk ten overvloede wijs ik erop dat de bepalingen van het Handvest van de Grondrechten van
de EU (HGEU) dan enkel van toepassing zullen zijn in verkrachtingszaken waarbij vrouwelijke
slachtoffers betrokken zijn en dat dientengevolge ook enkel in die zaken verdachten en slachtoffers
een rechtstreeks beroep op de in dat HGEU vervatte bepalingen kunnen doen. Voorts geldt dat het
HvJEU enkel om prejudiciële uitleg kan worden gevraagd in verkrachtingszaken met vrouwelijke
slachtoffers én dat de eventueel gegeven uitleg aan bestanddelen van de verkrachtingsbepaling
enkel in die categorie zaken gelding heeft. Nogmaals, de discrepantie tussen EU-recht en nationaal
strafrecht die dientengevolge kan ontstaan, is niet nieuw. Wél nieuw is dat die potentiële
discrepantie puur en alleen op grond van geslacht wordt veroorzaakt.
De keuze om op EU-niveau enkel de verkrachting van vrouwen Uniebreed strafbaar te willen stellen,
op zijn minst uiterst ongelukkig is en – in steviger bewoordingen – moet worden afgewezen als
onterecht discriminerend. Strafbepalingen inzake verkrachting dienen dan ook man-inclusief te
worden geformuleerd. Daarnaast is er aanleiding om strafbaarstellingen van verkrachting, of die nu
op EU-niveau of op nationaal niveau tot stand komen, te allen tijde geslachts- en genderneutraal te
formuleren.
In Nederland stellen we meer strafbaar, Europees gezien alleen vrouwen die zich op de Hv
bepalingen kunnen beroepen en prejudiciële vragen kunnen alleen gesteld worden mbt vrouwen.
Ouwerkerk vond dit erg discriminerend.
Jurisprudentie:
HR Elektriciteit:
Elektriciteit wordt aangemerkt als een ‘goed’ in de zin van art. 310 Sr. De Hoge Raad oordeelde dat is
aangenomen, dat elektrische energie onder een ‘goed’ valt, omdat het aan iemand kan ‘toebehoren’
en kan worden ‘weggenomen’ met het oogmerk van ‘toe-eigening’. Dat het goed in dit geval geen
stoffelijk voorwerp betrof, gaf niet de doorslag. Nu elektriciteit een goed betrof, kon het ook worden
weggenomen en gestolen, waardoor aan art. 310 Sr kon worden voldaan.
HR Onbehoorlijk gedrag:
Een verdachte wordt aangehouden op een station nadat zij onder andere haar voeten op de stoel
voor haar had neergelegd en de Spoorwegpolitie had uitgescholden. Haar gedrag zou vallen onder
onbehoorlijk gedrag, wat in het Algemeen Reglement Vervoer (ARV) strafbaar was gesteld. Zij
beroept zich op het legaliteitsbeginsel (art. 7 EVRM en art. 1 Sr) waarmee ze strijd met het
legaliteitsbeginsel duidelijk wil maken.
Is de term ‘onbehoorlijk gedrag’, wat destijds in de delictsomschrijving van art. 4 ARV stond, te
onduidelijk verwoord en wordt daarmee het lex certa-beginsel (onderdeel van het legaliteitsbeginsel)
geschonden?
Geen sprake is van strijdigheid met art. 7 EVRM en art. 1 Sr waar de vrouw zich op beroept, evenwel
als met het legaliteitsbeginsel. De norm is geconcretiseerd nu het gaat om gedrag in treinen en op
stations. Daarnaast betreft het een norm die onvermijdelijk vaag is verwoord en wiens toepassing
3
, afhankelijk is van de praktijk. Beslissend is of de norm ‘voldoende concreet duidelijk maakt welke
gedragingen zijn verboden en strafbaar gesteld’ en of de norm ‘de verdachte voldoende in staat stelt
zijn gedrag daarop af te stemmen’.
R.o. 6.3.
Week 2
Objectieve zijde van het strafbare feit: de causaliteit en wederrechtelijkheid.
Het wederrechtelijke gehalte van een delict berust op het feit dat de wettelijke delictsomschrijving
de schending van een onderliggende rechtsnorm impliceert. Het leerstuk van de wederrechtelijkheid
heeft betrekking op het normoverschrijdende karakter van de gedraging die in de delictsomschrijving
is strafbaar gesteld. Wederrechtelijk gedrag is gedrag dat strijdig is met normen van behoren, van
maatschappelijke betamelijkheid, van gebruik en gewoonte en dus met alle zowel geschreven als
ongeschreven verplichtingen, kortom: met het gehele objectieve recht dat in de samenleving onder
samenlevingsgenoten geldt.
Bij causaliteit gaat het om de vraag of een bepaalde gebeurtenis heeft te gelden als gevolg van een
gedraging: is de gedraging van de dader de oorzaak van het gevolg dat hem verweten wordt? Dit
brengt mee dat niet bij alle typen delicten causaliteitsvragen spelen.
Iedere delictsomschrijving vormt een menselijke gedraging. Degene die dit gedrag onder bepaalde
omstandigheden verricht, is de dader van het desbetreffende delict. De gedraging in de
delictsomschrijving kan bestaan uit een handelen, een doen (commissie) of een nalaten (omissie).
Eigenlijke omissiedelicten: omissiedelicten die als zodanig in de wet zijn opgenomen, zoals art. 44 Sr:
het wegblijven als getuige. Oneigenlijk omissiedelict: een commissiedelict dat door nalaten wordt
gepleegd, bv door iemand uit te laten hongeren (kan doodslag zijn).
Het handelen kan in de delictsomschrijving specifiek zijn aangeduid (formeel omschreven delict), of
naar het gevolg zijn omschreven (materieel omschreven delict). Daarnaast omvat de
delictsomschrijving de omstandigheden van de gedraging. Objectieve omstandigheden
(wederrechtelijkheid en causaliteit) en subjectieve omstandigheden (opzet en schuld).
Bestanddelen en elementen
•Bestanddelen moeten worden bewezen, elementen niet.
•Wederrechtelijkheid en schuld worden verondersteld aanwezig te zijn. Als een ander opzettelijk van
het leven is beroofd (art. 287), zal dat in de regel wederrechtelijk zijn en aan schuld te wijten.
•Wederrechtelijkheid is ALTIJD een element, maar SOMS een bestanddeel, namelijk als het in de
delictsomschrijving staat.
•Wederrechtelijkheid is altijd een voorwaarde om te mogen straffen en kan zowel een bestanddeel
(art. 310, 350 Sr) als een element zijn.
Correcties op te ruime delictsomschrijving
Algemene (en bijzondere) strafuitsluitingsgronden:
- Rechtvaardigingsgronden: noodtoestand, art. 40; noodweer, art. 41 lid 1; wettelijk
voorschrift, art. 42; bevoegd gegeven ambtelijk bevel, art. 43 lid 1; ontbreken van de
materiële wederrechtelijkheid.
- Schulduitsluitingsgronden: ontoerekeningsvatbaarheid, art. 39; overmacht, art. 40;
noodweerexces, art. 41 lid 2; onbevoegd gegeven ambtelijk bevel, art. 43 lid 2; avas
(afwezigheid van alle schuld).
•Rechtvaardigingsgronden nemen de wederrechtelijkheid weg.
•Ovar (ontslag van alle rechtsvervolging) indien de wederrechtelijkheid geen bestanddeel van het
delict is.
•Vrijspraak indien de wederrechtelijkheid wel bestanddeel van het delict is en dus is tenlastegelegd
en bewezen moet worden.
4