Biologische psychologie
Tentamen samenvatting
, Introductie
Biologische psychologie= de wetenschappelijke studie van de fysiologische, evolutionaire en
ontwikkelingsmechanismen van gedrag en ervaring. Het is niet alleen een studie, maar ook een
denkwijze (point of view).
Gottfried Leibniz, wiskundige & filosoof → why is there something rather than nothing?
René Descartes, wiskundige & filosoof → why is there/what is consciousness (cogito ergo sum).
Lichaam en geest zijn verbonden door de pijnappelklier. Dualisme.
Dorsaal Ventraal
Vier biologische verklaringen:
1. Fysiologische verklaring → focus op gedrag gerelateerd aan lichamelijke processen.
voorbeeld: chemische reacties die ervoor zorgen dat hormonen het brein beïnvloeden en de
routes waarmee breinactiviteit spiertrekkingen regelen.
2. Ontogenetische verklaring → de oorsprong van het ontstaan, hoe gedrag zich ontwikkeld.
Inclusief de invloed van genen (mutaties), voeding en ervaringen.[
3. Evolutionaire verklaring → focus op gedrag als gevolg van de evolutie van een soort.
Gedragsovereenkomsten tussen soorten die aan elkaar verwant zijn.
Feiten evolutie:
- Genen muteren willekeurig
- Survival of the fittest (best aangepast aan de omgeving)
- Reproductie van genen is van belang
- Er is geen doelgerichte selectie, maar willekeurig
- Individuele organismen evolueren niet
4. Functionele verklaring → focus op het doel van gedrag en waarom het zo is ontwikkeld
voorbeeld: camoufleren van kameleons → doel om zich onzichtbaar te maken.
Genetic drift= mechanisme van evolutie dat verantwoordelijk is voor willekeurige veranderingen in een
genenpool.
Mind-body issue= werken lichaam en bewustzijn samen of staan ze los van elkaar?
Een ezelsbruggetje; Efferent
begint met een E wat staat voor Exit en Afferent begint met een A wat staat voor Admit, (toelaten)).
Neuronen halen hun energie uit glucose.
, Dieronderzoek
4 redenen waarom we dieren bestuderen ipv mensen:
1. De onderliggende gedragsmechanismen zijn vergelijkbaar tussen soorten en soms gemakkelijker
te bestuderen bij een niet-menselijk soort
2. We zijn geïnteresseerd in dieren
3. Wat we leren over dieren geeft ons meer informatie over de menselijke evolutie
4. Wettelijke of ethische beperkingen voorkomen bepaalde soorten onderzoek op mensen
Minimalist: mensen die bepaalde soorten dieronderzoek accepteren, maar het liefst zo veel mogelijk
beperken.
Abolitionisten: alle dieren hebben dezelfde rechten als mensen. Het doden van een dier is moord,
omdat dieren geen toestemming kunnen geven voor onderzoek.
3 R’s/V’s:
1. Replacement (vervanging) → indien mogelijk met computermodellen of andere vervangers
werken
2. Reduction (vermindering) → minder dieren gebruiken
3. Refinement (verfijning) → het aanpassen van procedures om pijn en ongemak te verminderen
Hoofdstuk 1 Neuronen
Ontdekkers neurowetenschap:
1. Charles Scott Sherrington
2. Santiago Ramón y Cajal
Zenuwstelsel bestaat uit:
1. Neuronen → ontvangen info en geleiden het naar andere
cellen
2. Gliacellen → hebben veel functies waaronder het ondersteunen van het CZS
- Voorzien zenuwcellen van voedingsstoffen
- Wijzen de weg aan migrerende zenuwcellen tijdens de ontwikkeling van het brein en
geven aan in welke richting axonen moeten groeien
- Ruimen reststoffen na cel apoptose op
Methode Camillo Golgi: vond een manier om zenuwcellen te kleuren met zilverzouten. Deze methode, zonder andere
cellen te beïnvloeden, zorgde ervoor dat onderzoekers de structuur van cellen gingen onderzoeken.
Cajal gebruikte deze methode, maar gebruikte het bij de hersenen van baby’s, waarvan de cellen kleiner zijn en daarom
makkelijker te onderzoeken. Hij demonstreerde dat de zenuwcellen gescheiden blijven in plaats van zich samen te
voegen.
Een ezelsbruggetje; Efferent
begint met een E wat staat voor Exit en Afferent begint met een A wat staat voor Admit, (toelaten)).
Neuronen halen hun energie uit glucose.
, Structuur dierlijke cel
Membraan: structuur die de binnenkant van de cel
scheidt van de buitenkant. Meeste chemicaliën kunnen
membraan niet passeren maar eiwitkanalen laten stoffen
zoals water, natrium, kalium en zuurstof wel toe.
Celkern: alle dierlijke cellen hebben deze, behalve de
rode bloedcellen. Hier bevinden zich de chromosomen
en het DNA.
Mitochondrion: de structuur die metabolische
activiteiten uitvoert en energie levert die de cel gebruikt.
Hebben genen die gescheiden zijn van de genen in de
celkern. Ze verschillen genetisch van elkaar.
Ribosomen: zorgen voor nieuwe eiwitmoleculen. Deze leveren
bouwmaterialen voor de cel en vergemakkelijken chemische
reacties. Sommigen zweven vrij in de cel, maar anderen zijn
bevestigd aan het endoplasmatisch reticulum.
Endoplasmatisch reticulum: een netwerk dat nieuwe
eiwitmoleculen naar andere locaties transporteren.
Neuronen
Variëren in grootte, vorm en functie. De vorm bepaalt zijn verbindingen met andere cellen en bepaalt
daarmee zijn functie (onderstaand). Alle neuronen omvatten een soma (cellichaam), hebben dendrieten,
een axon en presynaptische terminals.
Neuronen hebben een constante toevoer van zuurstof nodig
Dendriet → Soma → Axon → Eindknopjes
Soorten/functie
1. Sensorische neuron (afferent axon)
Brengt informatie naar het zenuwstelsel); is hoog sensitief voor
bepaalde typen van stimulatie, zoals licht, geluid of aanraking.
Bevat informatie van de huid naar het ruggenmerg.
2. Motorische neuron (efferent axon)
Brengt informatie weg van het zenuwstelsel); ontvangt
opwinding, met zijn soma in het ruggenmerg, via dendrieten en
geleidt impulsen langs de axon naar een spier.
3. Schakelcel
Werken alleen binnen het CZS. Geen contact met zintuigcellen
en spieren). Zorgen ervoor dat impulsen van sensorische
neuron naar hersenen gaat en wordt overgedragen op de motorische neuron.
Een ezelsbruggetje; Efferent
begint met een E wat staat voor Exit en Afferent begint met een A wat staat voor Admit, (toelaten)).
Neuronen halen hun energie uit glucose.
, Neuronen bestaan uit:
● Dendrieten → deze zorgen voor de input. Ontvangen informatie van andere neuronen via
synaptische receptoren. Een dendriet ontvangt een impuls naar de lichaamscel.
● Cellichaam → bevat kern, ribosomen en mitochondriën. De meeste stofwisseling (metabolisch
werk) van een neuron vindt hier plaats.
● Axon → brengt een impuls over naar andere neuronen, organen of spieren. Een axon voert een
impuls van de lichaamscel af. Axonen zijn bedekt met myelineschede, met onderbrekingen
genaamd knooppunten van Ranvier.
Presynaptische terminal → Postsynaptische terminal
Gliacellen
Het woord ‘glia’ komt van ‘glue’, wat lijm betekent. Dit staat voor het idee dat glia lijm is dat de neuronen
bij elkaar houdt.
Soorten glia (in de hersenen)
1. Astrocyten
Wikkelen zich om de synapsen van axonen. Door een verbinding tussen neuronen
te omringen, beschermt een astrocyt deze tegen chemicaliën die in de omgeving
zweven. Het is belangrijk voor het voortbrengen van ritmes, zoals ademritme en
ruimen afvalproducten van neurotransmitters op. Verwijden de bloedvezels voor
meer voedingsstoffen naar hersengebieden die een verhoogde activiteit hebben.
2. Microglia
Kleine cellen die werken als onderdeel van het immuunsysteem om virussen en
schimmels uit de hersenen te verwijderen. Na hersenschade verwijderen ze dode of beschadigde
neuronen. Dragen bij een het leren door de zwakste synapsen te verwijderen.
3. Oligodendrocyten (hersenen en ruggenmerg) & Schwann-cellen
Voeden en isoleren axonen en dendrieten. Zorgen voor het aanvullen en repareren van de
myelineschede.
4. Radiale glia & Schwann-cellen (zorgen voor de instandhouding van de myeline)
Begeleiden de migratie van neuronen en hun axonen en dendrieten tijdens de embryonale
ontwikkeling van een baby. Wanneer deze ontwikkeling klaar is veranderen de meeste radiale
glia in neuronen en een kleiner aantal in astrocyten en oligodendrocyten.
Een ezelsbruggetje; Efferent
begint met een E wat staat voor Exit en Afferent begint met een A wat staat voor Admit, (toelaten)).
Neuronen halen hun energie uit glucose.