Leren en ontwikkelen
De aard van veranderingen
Ontwikkelingspsychologie > de wetenschappelijke studie naar groei, verandering en stabiliteit bij
mensen, van conceptie tot ouderdom, maar met accent op de jaren tot volwassenheid.
Nature > Dit verwijst naar eigenschappen, vermogens en capaciteiten die we van oudsher erven. Dit
zijn genetische geërfde invloeden.
Nurture > Omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen. Sommige biologisch (zoals drank en drugs
van invloed zijn op een nog ongeboren baby) anderen zijn sociaal van aard.
Verschillende perspectieven op ontwikkeling
Psychodynamisch perspectief Gedrag wordt gemotiveerd door innerlijke krachten,
herinneringen en conflicten. Dit gebeurt onderbewust en vaak in
de kindertijd. (Freud: Id, ego en superego)
Behavioristisch perspectief Kijkt niet naar onbewuste processen maar gaat ervan uit dat
stimuli van buitenaf (anderen, effecten, voorwerpen en
gebeurtenissen) van invloed zijn op de ontwikkeling.
Ze spreken over stimulus-respons-leren > leren aan de hand van
stimuli. Deze heeft 2 vormen:
Klassieke conditionering> Manier van leren waarbij iemand leert
reageren op een stimuli die dat type respons normaal niet uitlokt.
Bijvoorbeeld kwijlen wanneer je de bel van een ijscowagen hoort
(normaal gesproken kwijl je niet bij het horen van een bel: Pavlov)
, Operante conditionering > Manier van leren waarbij een respons
versterkt of verzwakt wordt, afhankelijk van de associatie met
consequenties.
Cognitief perspectief Richt zich op de processen die mensen toelaat de wereld te leren
kennen, begrijpen en overdenken. Hoe verwerken we informatie,
welke invloed heeft een manier van denken op gedrag? Veel van
deze onderzoeken gaan neurotisch te werk.
Systemisch perspectief Richt zich op de relaties tussen mensen en hun fysieke wereld,
persoonlijkheidswereld en sociale wereld.
Evolutionair perspectief Probeert gedrag te identificeren op basis van de genetische
erfenis van onze voorouders. Dit is erg vanuit een biologische
invalshoek. Er zijn verschillende evolutionaire theorieën die zich
hier mee bezig houden. Een voorbeeld is dat je ergens bij wil
horen omdat je vroeger zo het beste overleefde.
Bio-ecologisch model van Bronfenbrenner
Bronfenbrenner> Hij omschrijft de omgeving van een adolescent als een soort ui, met verschillende
lagen. Deze “ui” heeft 5 lagen, en elke laag heeft een verschillende invloed op de ontwikkeling van
een adolescent. Hoe dichter de laag bij de adolescent staat, hoe meer directe invloed die laag op de
adolescent heeft. Dit benadrukt de onderliggende samenhang tussen verschillende invloeden op
ontwikkeling.
1. Het microsysteem, de directe omgeving waarin kinderen leven (ouders, vrienden enz).
2. Het Mesosysteem, connecties tussen verschillende aspecten van het microsysteem. Het
benadrukt directe invloeden die ons verbinden (ouder is chagrijnig na een zware dag werk).
3. Het exosysteem, de algemenere invloeden zoals scholen, gemeenschap enz.
4. Het macrosysteem, de overkoepelende culturen zoals politiek en religie.
5. Het chronosysteem, de tijd en historische gebeurtenissen.
Leren en ontwikkelen
Klassieke conditionering
Een respons creëren op een stimuli die normaalgesproken erg neutraal is.
Bijv > Pavlov: Elke keer bij het horen van een belletje gingen de honden kwijlen. Dit is een bepaalde
manier van iets aanleren.
Neutrale stimulus > iedere stimulus die voorafgaand aan de verwervingsfase geen geconditioneerde
respons oproept (de bel)
Ongeconditioneerde stimulus > in de klassieke conditionering: iedere stimulus die een
ongeconditioneerde respons oproept (voedsel)
Ongeconditioneerde respons > in de klassieke conditionering: de respons die voorafgaand aan de
verwervingsfase wordt opgeroepen door de ongeconditioneerde stimulus. (Het kwijlen wanneer de
hond zijn voerbak/brokken ziet)
,Verwervingsfase > het eerste leerstadium waarin de geconditioneerde stimulus steeds vaker de
Geconditioneerde respons oproept. (Hond krijgt bel te horen, daarna zijn voer en gaat kwijlen
(contiguïteit)
Geconditioneerde stimulus > een oorspronkelijk neutrale stimulus die na een leerproces de
geconditioneerde stimulus oproept (bel)
Geconditioneerde respons > respons die wordt opgeroepen door een oorspronkelijk neutrale
stimulus geassocieerd wordt met de ongeconditioneerde stimulus (kwijlen van de hond naar
aanleiding van het belletje)
Operante conditionering
Een vorm van stimulusrespons leren waarbij de kans op een respons veranderd door de gevolgen
ervan, oftewel door de stimuli die op de respons volgen.
>> Je weet dat op een bepaald gedrag (respons) consequenties hangen in de vorm van straf of
beloning die de kans op herhaling van het gedrag beïnvloeden.
Bijv: Als je een goed punt wil halen voor een toets ga je goed leren.
Trial-and-error > het uitproberen en leren van fouten.
Wet van effect > gedrag leidt iemand tot plezierige of onplezierige resultaten, en zij beïnvloeden die
resultaten door het gedrag nogmaals te vertonen.
Bekrachtiger > een situatie zoals het aanbieden of verwijderen van een stimulus, die op een respons
volgt en die versterkt. (Bijv. voedsel, seks geld)
Positieve bekrachtiging > het aanbieden van een aangename stimulus na een respons (geld
verdienen na het werk)
, Negatieve bekrachtiging > het weghalen van een vervelende stimulus na een respons. (Je gordel
omdoen om zo het alarm weg te halen in de auto) het gaat hierbij niet om iets negatiefs maar iets
negatiefs weghalen.
>> De timing en frequentie van bekrachtiging bepalen het effect ervan op gedrag. Je hebt
verschillende gradaties van bekrachtiging. Er zijn veel mogelijke relaties die kunne ontstaan tussen
responsen en bekrachtigers.
>> 2 soorten bekrachtigers:
Primaire bekrachtigers Geconditioneerde of secundaire bekrachtigers
Een bekrachtiger die een biologische waarde Stimulus die zijn bekrachtigde waarde krijgt
heeft voor iemand of organisme. Bijvoorbeeld door een aangeleerde associatie met een
voedsel of seks, dit zijn stimuli die elementaire primaire bekrachtiger. Bijvoorbeeld geld, dit is
biologische behoeften zijn. geen primaire behoefte maar wordt hier wel
aan gelinkt doordat je denkt met veel geld veel
voedsel te kunnen bemachtigen (wat wel
primair is)
Continue bekrachtiging > vooral aan het begin van het leerproces waarbij alle correcte responsen
bekrachtigd worden. (Wanneer je je hond "poot" wil leren, in het begin elke keer een koekje geven)
Shaping > er wordt opzettelijk stapsgewijs gebruik gemaakt van beloningen (soms straf) om steeds
betere benaderingen van het gewenste gedrag te stimuleren. (Per jaar op school worden er steeds
hogere eisen gesteld, de leerstof wordt steeds moeilijker dus moet je harder werken om een goed
cijfer, de beloning te halen)
Extinctie > proces waarbij een aangeleerde respons verdwijnt door de afwezigheid of vermindering
van bekrachtiging (wanneer je de hond niet meer beloond zal hij geen poot meer gaan geven)
Intermitterende bekrachtiging > minder frequent beloningsschema aanhoudt (wanneer je hond
"poot" kan, geef je hem niet elke keer meer een beloning) dit is de beste manier om aangeleerd
gedrag te behouden.
>> intermitterende bekrachtiging kan op 2 manieren worden toegepast waardoor je 2 soorten
bekrachtigingsschema's hebt.
1. Ratioschema > programma waarin bekrachtiging wordt aangeboden na een bepaald aantal goede
responsen. (Na elke 10 keer "poot")
Vast ratioschema Variabele ratioschema
Wordt veel gebruikt in bedrijfstakken waarin Gokkers weten dat je eens in de zoveel keer
werknemers stukloon ontvangen. Bijv. Na het wint, echter weten ze niet zeker na hoeveel
verkopen van 10 auto's krijg je een bonus. keer de automaat je weer laat winnen.
2. Intervalschema > programma waarin bekrachtiging wordt aangeboden nadat een bepaalde tijd is
verstreken sinds de laatste bekrachtiging. (Na 5 uur oefenen met "poot)
Vaste intervalschema Variabele intervalschema
Komen veel voor in beroepssituaties. Bijv. Een De tijd tussen de beloningen varieert.
complimentje van de baas tijdens Bijvoorbeeld bij sportvissers, zij weten nooit
terugkomende vergaderingen. Een leerling leert wanneer de volgende vis gevangen gaat