Leerdoelen samenvatting
1. Uitleggen van de verschillende stappen in het proces van test measurement
assessment
Selecteren, afnemen, scoren, interpreteren besluitvorming.
Bij dit proces is het van belang om gebruik te maken van Multi-method met een multi
modale benadering (gebruik van meerdere informatiebronnen)
Bepalen wat je wil meten, of dit bestaat en gemeten kan worden. Dit kan op verschillende
manieren en men is opzoek naar de eerlijkste manier. Hierbij moet je rekening houden dat er
kans is dat de uitslag niet (helemaal) klopt en dat elk meetinstrument sterke en zwakke
punten heeft.
Het assessmentproces helpt om zicht te krijgen in wat er aan de hand is, en beslissingen te
baseren op basis van zo divers mogelijke data. Het is daarnaast van belang om een
assessment te kiezen dat zo min mogelijk belasting en zoveel mogelijk bruikbare data
oplevert.
2. Begrijpen wat de verschillende type testen inhouden en wat ze in kaart kunnen brengen
Er zijn verschillende typen testen. Benoemd (in HC) zijn de Maximum preformance test, voor
het in kaart brengen van kennis- en vaardigheidsniveau. De Achievement tests, om te kijken
naar het niveau na instructie en de Aptitude tests, waarbij het niveau wordt bepaald als
gevolg van levenservaring.
Daarnaast heeft de maximum preformace tests nog subtypes, deze zijn speed, hoeveel test
items correct binnen afgebakende tijd, en power, oplopende moeilijkheidsgraad waarbij men
kijkt naar hoeveel items er correct zijn. Het scoren van deze subtypes kan objectief (MC) of
subjectief (Openvragen)
Verder heb je de typical response test voor het in kaart brengen van gedrag- en
persoonskenmerken. Deze kunnen objectief zijn (vaste antwoordcategorieën) of projectief
(open vragen, scoring subjectief).
Dan nog verschillende soorten zelfrapportage vragenlijsten, waarbij de omnibus heel breed is
en domein specifiek diepgaander zijn en meer diagnostische doeleinden hebben.
ASEBA-vragenlijsten worden ingevuld door ouders/verzorgers, YSR door jeugdigen en de TFR
door leerkrachten
Verder heb je nog andere types zoals het (semigestructureerde) interview en directe
observatie. Bij directe observatie kan je kiezen voor kwalitatieve observaties zoals time-
sampling, geheel interval, gedeeltelijk interval of 1 moment of event-sampling (frequentie).
3. Inzicht in het belang van de 10 basisassumpties
1. Psychologische concepten bestaan
Dit houdt in dat concepten zoals intelligentie, depressie of attitude bestaan
2. Psychologische concepten kunnen gemeten worden.
3. De meting van psychologische concepten is nooit perfect
4. Er zijn verschillende manieren om de verschillende psychologische concepten te meten
5. Alle assessment procedures hebben sterke punten en zwakke punten.
, 6. Meerdere bronnen van informatie moeten onderdeel zijn van een assessment
7. Prestaties op testen kunnen gegeneraliseerd worden naar gedrag of situaties die niet getest
zijn.
De score van één individu kan iets zeggen over een groep individuen die niet getest zijn.
8. Assessment kan bruikbare informatie voorzien die voor psychologen helpend zijn om betere
professionele beslissingen te maken.
9. Assessment kunnen goed ingezet worden
Ze zijn ethische verantwoord en objectief
10. Testen en assessments helpen zowel individuele als een hele gemeenschap.
Vrije vertaling 10 basisassumpties:
Wat wil je meten, bestaat en kan gemeten worden (A1/A2)
o Op verschillende manieren (A4)
o Zo eerlijk mogelijk (A9)
Waarbij we rekening mee houden dat
o Er altijd de kans is dat de uitslag niet helemaal klopt (A3)
o Elk meetinstrument sterke en zwakke punten heeft (A5)
Het assessmentproces helpt om
o Inzicht te krijgen in wat er aan de hand kan zijn (A8)
o En om op basis van zo divers mogelijke data beslissingen te nemen (A6)
o Waardoor er individuen en de samenleving over het algemeen baat hebben bij
assessment (A10)
Belangrijk is dat we een assessment kiezen dat zo min mogelijk belasting beruikbare
informatie oplevert ook over wat niet direct getest is (A7/A8)
4. Inzicht in respectvol taalgebruik tijdens het assessmentproces
Het gebruiken van respectvol taalgebruik is belangrijk om kinderen en volwassenen niet te
kwetsen tijdens het proces.
5. Een scheve verdeling herkennen en weet je wat de rol van verschillende centrummaten
hierin is
De ruwe score heeft in principe geen betekenis zonder een referentiekader. Scores
beschrijven we op verschillende meetniveaus (nominaal, ordinaal, interval, ratio) en met
verschillende centrummaten (gemiddelde, mediaan, modus)
Range: hoogste score – laagste score
SD: de gemiddelde afstand waarmee scores rond het gemiddelde variëren.
Variatie: Kwadraat van SD, hoe hoger de SD hoe groter de variantie.
68.2% van de scores valt binnen de 1 SD rond het gemiddelde.
95.4% van de scores valt binnen de 2 SD rond het gemiddelde.
, 6. Scores interpreteren vanuit het norm-referenced en criterion-referenced referentiekader
Norm-referenced interpretatie
o Vergelijken met de norm(groep), relatief
o Hierbij worden de resultaten van een proefpersoon vergeleken met de resultaten
van andere mensen
o Ruwe score wordt omgezet naar: (scores te vinden in een normtabel en zijn
leeftijdsgebonden)
Standaardscore
1. Z-score (mean=o en SD =1) scores kunnen ook negatief zijn
2. T-score (Mean= 50, SD=10) T-scores zijn alleen maar positief
3. IQ (Mean=100, SD=15)
Genormaliseerde standaardscore transformatie van relatief scheve
verdeling naar normaalverdeling
1. Stanines (Mean=5, SD=2, range = 1-9)
2. Wechsler (IQ) (mean=10, sd=3)
3. Normaal curve Equivalenten (NCE’s) (mean =5-, SD= 21.06, range=1-
99)
4. Percentielen (mediaan= 50, range = 1-99) geven aan hoeveel %
lager scoort dan bepaald punt op de verdeling. LET OP: De afstand
tussen de nummers is niet een gelijke afstand bij percentielen. Aan
de randen van de verdeling spreiden de percentielen meer uit en in
het centrum zitten ze dichterbij elkaar.
5. Didactische leeftijdsdequivalenten (DLE’s): aantal maanden
onderwijs op de dag van toetsafname. DLE geeft geen inzicht in de