H1: Fundamental Themes in the Psychology of Learning
and Memory
maandag 31 oktober 2022
14:15
Aristoteles: Associationisme - het geheugen berust op het koppelen van bepaalde
ideeën/objecten/gebeurtenissen. Door aan het een de denken, denk je aan het ander.
Dit wordt bereikt door meerdere dingen:
• Contiguity: Dingen gebeuren dichtbij elkaar in de ruimte en/of tijd.
• Frequentie: Hoe vaker dit gebeurt, des te sterker je deze koppelt
• Similarity: Als twee dingen dezelfde functie of uiterlijk hebben koppel je ze automatisch
Aristoteles geloofde in empiricisme. In tegenstelling tot Plato die in nativisme geloofde.
Hun onenigheid was eigenlijk de voorloper van het "nature vs nurture debat".
Vier essentiele vragen door Aristoteles:
1. Hoe worden sensaties aan elkaar gekoppeld in de gedachten?
2. In hoeverre wordt gedrag beïnvloedt door aangeboren kennis en aangeleerde kennis?
3. Op welke manieren leren wij hetzelfde als, of juist anders dan dieren?
4. Kun je op een wetenschappelijke manier bestuderen hoe leren en geheugen werkt?
1. Hoe worden sensaties aan elkaar gekoppeld in de gedachten?
William James bedacht memory networks met hetzelfde associationisme idee als Aristoteles.
Daarnaast geloofde hij dat al deze verbindingen ook echt fysiek in het brein bestonden.
Ivan Pavlov Bedacht klassieke conditionering door honden het geluid van een bel te laten koppelen
aan het krijgen van eten. Het lukte hem ook om het gedrag weer af te leren: Extinction
Edward Thorndike was een student van William James. Hij bedacht operante conditionering, waarbij
dieren bepaald gedrag aanleren om een bepaalde uitkomst te beïnvloeden. Hij bedacht ook de law
of effect: Positieve uitkomsten leren gedrag aan en negatieve uitkomsten leren gedrag af. Neutrale
uitkomsten leren geen gedrag aan wat blijft hangen.
, 2. In hoeverre wordt gedrag beïnvloedt door aangeboren kennis en aangeleerde kennis?
Descartes: Dualisme - Het lichaam en de geest bestaan als twee aparte entiteiten. Het lichaam werkt
automatisch als reflexen op externe stimuli. Dat gebeurde volgens hem door een soort vloeistoffen
die hij "geesten" noemde.
John Locke zegt dat kinderen met een tabula rasa beginnen. Deze wordt geschreven met ervaring.
Hij zocht naar een manier om bewustzijn net zoals andere onderwerpen wetenschappelijk te
verklaren met kleinere onderdelen. Zijn tabula rasa ideologie inspireerde veel verandering, omdat
mensen gingen geloven dat iedereen gelijke kansen verdient/heeft.
John Watson: Behaviourism. Behaviouristen zeggen dat psychologie alleen observeerbaar gedrag
moet bestuderen, geen mentale processen. Hij toonde aan bij ratten dat deze kunnen leren om een
doolhof te navigeren. Hij haalde diverse sensorische eigenschappen weg om te kijken of dat iets zou
veranderen, maar dat gebeurde niet. Zodra hij het doolhof aanpaste was er wel een verschil in de
prestatie. Hij moest stoppen als onderzoeker omdat hij vreemdging met zijn assistent en heeft toen
een aantal beginselen van reclame maken bedacht.
B.F. Skinner: verfijnde het werk van Thorndike. Hij ontdekte dat je dieren niet bij elke behandeling
hoeft te belonen, maar dat je ook een paar handelingen kan wachten voor hetzelfde effect. Hij was
zelf een extreme behaviourist en vond dat vrije wil en bewustzijn een illusie zijn.
3. Op welke manieren leren wij hetzelfde als, of juist anders dan dieren?
Edward Tolman zei dat wanneer ratten een doolhof kunnen navigeren, dit niet simpel aangeleerd
gedrag is. Ze maken een cognitieve kaart met het doel om eten te lokaliseren. Hij liet zien dat als je
de route blokkeert, de ratten een alternatieve route kunnen bedenken. Hij ontdekte ook latent
leren. Zo toonde hij aan dat ratten en mensen toch niet zo veel verschillen als men eerst dacht.
Tolman wordt gezien als een neo-behaviorist. Omdat hij als een behaviorist te werk ging, maar
theoretisch ook cognitieve aspecten behandelde.
4. Kun je op een wetenschappelijke manier bestuderen hoe leren en geheugen werkt?
Hermann Ebbinghaus wilde geheugen wetenschappelijk vastleggen. Hij had geen geld dus de enige
proefpersoon was hijzelf. Hij bedacht onzin woorden van 3 letters en keek hoe snel hij deze zou
vergeten. Zo kwam de retention curve tot stand.
W.K Estes bedacht de stimulus sampling theory: Wanneer je een stimulus krijgt, neem je een
selectie aspecten waaruit deze bestaat waar. Je koppelt dan een random combinatie aspecten aan de
respons.
George Miller: Information theory. De voorkennis die je hebt draagt bij aan hoe snel je iets begrijpt.
Hij ontdekte ook dat mensen gemiddeld 7 cijfers kunnen onthouden en dat het inschatten van hoe je
iets vindt het beste op een schaal van 1-7 kan.
David Rumelhart bedacht connectionist models. Volgens hem hebben objecten in je brein een
gedistributeerde representatie. Twee verschillende distributies kunnen elkaar dan op sommige
vlakken raken en dit is dan hun associatie
,H2: The Neuroscience of Learning and Memory - blz. 45-
46 & 58-60
dinsdag 1 november 2022
12:38
Hebbian learning: neurons that fire together, wire together.
Karl Lashley haalde steeds een stukje cortex weg van rattenbreinen en keek wat het effect op
geheugen was. Hij hoopte 1 gebied te vinden waar de herinnering van het doolhof zat, maar dat
Lukte niet. Dit noemde hij equipotentiality: Het brein slaat geheugens op als een geheel.
-> We weten nu dat het ergens in het midden zit. Daarnaast weten we dat zijn experiment niet goed
was omdat hij alleen cortex aantastte en de hippocampus bijvoorbeeld intact liet.
,H3: Habituation, Sensitization, and Familiarization
dinsdag 1 november 2022
13:02
Habituatie: De afname van een bepaalde reactie op een stimulus nadat deze stimulus meerdere
keren is herhaald. Dit is de meest simpele vorm van leren. Habituatie is een oplossing voor het
nutteloos spenderen van energie, maar het kan ook risico's meebrengen als het om gevaarlijke
stimuli gaat.
De acoustic startle reflex is een schrikreactie op een plotseling geluid. Wanneer je het geluid
herhaalt afspeelt kun je habituatie observeren. Je kunt habituatie ook observeren met de orienting
response. Je laat een bepaald opvallend object zien en meet de fixatietijd per keer dat je deze
opnieuw presenteert..
Habituatie is stimulus-specifiek: Wanneer je gewend bent aan een bepaalde visuele stimulus,
betekent dat niet dat je vanaf nu visuele stimuli minder bijzonder vindt. Het gaat alleen specifiek om
deze eerste stimulus. Je kunt habituatie als het ware "resetten" door een andere stimulus ertussen te
presenteren. Dit heet dishabituatie. Je kunt dishabituatie bij visuele stimuli ook bereiken door
beweging toe te voegen.
De snelheid waarmee habituatie optreedt is afhankelijk van de arousal van de stimulus. Je went
makkelijker aan iets onopvallends dan iets opvallends. Het grootste deel van habituatie treedt op in
het begin: de learning curve. Daarnaast zorgt een korter interval tussen dezelfde stimuli voor
snellere habituatie. Kort interval = massed. lang interval = spaced
Na enige tijd waarin de stimulus ontbreekt verdwijnt de habituatie. Dit noemt men spontaneous
recovery. De tijd waarin spontaneous recovery optreedt is korter bij een massed stimulus. Om
langdurige habituatie te bereiken moet je daarom streven naar een langdurig habituatie proces.
Je kunt nadat habituatie al bereikt is alsnog doorgaan met de stimulus presenteren om zo de
spontaneous recovery nog verder uit te stellen.
Alhoewel de habituatie zelf verdwijnt met de tijd, verdwijnt het effect niet volledig. Om dezelfde
habituatie te bereiken heb je de volgende poging minder herhalingen nodig.
Sensitisatie: Een heftige stimulus zorgt voor heftigere reacties op daarop volgende stimuli.
Net zoals bij habituatie heeft sensitisatie een bepaalde levensduur die kan verschillen. Het verschil
met habituatie is dat sensitisatie opgewekt kan worden met minder blootstellingen.
Electrodermal activity (EDA) vertelt iets over de activiteit van het perifere zenuwstelsel. Responsen
zoals angst kunnen duidelijk waargenomen worden via de EDA. De EDA bij een harde toon is
duidelijk, maar bij een rustige toon nauwelijks te zien. Als je deze twee kort na elkaar afspeelt is de
EDA bij de rustige toon veel duidelijker. Zo kan sensitisatie gemeten worden. Wanneer je deze twee
omdraait krijg je juist een habituatiegelijkend effect genaamd prepulse inhibition. Men noemt dit
ook wel desensitisatie. Alhoewel het effect lijkt op habituatie is de werking anders en lijkt deze meer
op sensitisatie.
Er is ook aangetoond dat een ziek dier i.p.v. habituatie juist sensitisatie vertoont, wat laat zien dat de
staat van een organisme relevant is.
Dual process theory: sensitisatie en habituatie zijn andere dingen, gebeuren tegelijkertijd.
Het idee is dat een stimulus (S) een effect heeft op de respons (R) en op een "state system". Bij
habituatie zorgt het effect van S op R voor weinig arousal waardoor toekomstige S->R reacties
verzwakt worden. Bij sensitisatie zorgt het effect van S op R voor veel arousal waardoor S->R
gevoeliger wordt doordat het hele systeem in het algemeen gevoeliger is.
, Opponent process theory: Een gebeurtenis zorgt tegelijk voor een negatieve en een positieve
reactie. Eerst de "initial emotional response" en dan de "rebound/opposing process". De habituatie
van de ene kan sneller verlopen dan de ander, waardoor de algemene ervaring ook verandert.
In de novel object recognition task wordt aangetoond dat dieren/mensen langer aandacht hebben
voor nieuwe stimuli in hun omgeving dan stimuli die ze al gezien hebben. Dit laat familiarity bij de
oude objecten zien. Sommige dieren, zoals dolfijnen, negeren juist liever nieuwe stimuli: Ze zijn
neophobic. Familiarity kan gedefinieerd worden als de perceptie dat een stimulus herhaald is.
Wanneer familiarity niet bewust is: priming. Voorbeeld: Je laat mensen een woordenlijst zien,
waardoor ze daarna bij een word-stem completion task naar bepaalde antwoorden neigen zonder dit
door te hebben.
Perceptual learning: Makkelijker stimuli kunnen herkennen door herhaalde waarneming. Dit kan ook
latent zijn. Perceptueel leren gebeurt vaak onbewust. Het wijkt af van priming, omdat het effect veel
langer blijft bestaan. Dual process theory bij perceptual learning: Naarmate je dezelfde stimuli vaker
ziet, wordt je ongevoeliger voor kenmerken die steeds hetzelfde zijn (habituatie) en daardoor
gevoeliger voor kenmerken die anders zijn (sensitisatie),
Spatial learning
Ratten die simpelweg beloond worden voor het rondlopen in een doolhof kunnen daarna heel snel
de weg vinden wanneer ze beloond worden voor het vinden van een specifieke locatie. Dit doen ze
zelfs sneller dan ratten die vanaf het begin beloond werden voor het vinden van deze specifieke
locatie. Dieren gebruiken bepaalde cues als aanwijzing. Dit heeft Tinbergen aangetoond met wespen
door ze een cue te geven dichtbij hun nest en deze daarna te verplaatsen.
Aplysia (zeeslak)
Een zeeslak heeft kieuwen om mee te ademen. Deze zijn kwetsbaar. Daarom trekt de zeeslak zijn
kieuwen terug in zijn "mantle" om ze te beschermen. Dit is de gill-withdrawal reflex. Je kunt deze
activeren door de "siphon" aan te raken. De zeeslak heeft ongeveer 20.000 neuronen en deze zitten
bij elk individu op dezelfde plek. Het is daarom goed om te bestuderen. De siphon bevat 24
sensorische neuronen die aan 6 motorneuronen van de kieuwen verbonden zijn.
De zeeslak laat habituatie zien: zodra je de siphon vaker achter elkaar aanraakt, verzwakt de gill-
withdrawal reflex. De meest simpele methode om dit te verkrijgen is synaptic depression, waarbij de
blaasjes glutamaat van de sensorische naar de motorische neuronen opraken. Dit gebeurt
homosynaptisch: Alleen de betrokken synapsen bij de gebeurtenis zorgen ook voor de habituatie.
Zodra je de staart aanraakt zie je weer de gill-withdrawal reflex. Als je over meerdere dagen gaat
zorgen voor habituatie gaat het aantal synapsen ook daadwerkelijk naar beneden.
De zeeslak laat ook sensitisatie zien: Zodra je de gill-withdrawal reflex activeert met een
stroomschok, wordt de reflex gevoeliger voor een normale prikkeling door gewoon aanraken, ook bij
de siphon. Vanaf de staart loopt een interneuron richting de sensorische neuron in de siphon en de
mantle. Deze geeft serotonine af waardoor deze neuronen meer glutamaatblaasjes gaan produceren.
Dit proces van sensitisatie is heterosynaptisch, omdat het verandering over synapsen gaat die niet
betrokken zijn bij de gebeurtenis.
De dual process theory kan hier weer toegepast worden: habituatie treedt op door verlaagde
glutamaat vesicles door synaptic depression in de siphon, maar sensitisatie treedt op door een
verhoging glutamaat vesicles in de staart en mantle door serotonineafgifte van het interneuron.