AFP3 voorbereidingen
Inhoud
Les 1 Anatomie en fysiologie van het spijsverteringsstelsel..................................................................1
Begrippen..........................................................................................................................................5
Les 1 inhoud...........................................................................................................................................5
Les 2 Opname en vertering van voedingsmiddelen...............................................................................7
Begrippen..........................................................................................................................................9
Les 4 Voeding en ondervoeding...........................................................................................................11
Begrippen........................................................................................................................................13
Lesopdracht verpleegplan sepsis & ondervoeding..............................................................................16
Les 5 Overgewicht en Obesitas............................................................................................................16
Lesinhoud............................................................................................................................................18
Lesopdracht.........................................................................................................................................18
Les 6 Pathologie spijsverteringsstelsel deel 1......................................................................................19
Begrippen............................................................................................................................................24
Les 7 Pathologie spijsverteringsstelsel deel 2......................................................................................24
Les 8 Diagnostiek van het spijsverteringsstelsel..................................................................................27
Les 9 Anatomie van de nieren.............................................................................................................28
Begrippen........................................................................................................................................31
Les 10 Fysiologie van de nieren...........................................................................................................31
Begrippen........................................................................................................................................35
Les 11 Anatomie en fysiologie van het urinewegstelsel en vochthuishouding....................................35
Lesopdracht.........................................................................................................................................40
Les 12 Nierinsufficiëntie.......................................................................................................................40
.............................................................................................................................................................42
Les 13 – Dialyse en niertransplantatie.................................................................................................42
Casuïstiek beschrijving chronische nierinsufficiëntie...........................................................................44
Les 14 – Pathologie van de nieren en urinewegen..............................................................................45
Les 15 – Urine-incontinentie................................................................................................................47
Les 1 Anatomie en fysiologie van het spijsverteringsstelsel
Leerdoelen:
,1. legt uit waaruit het spijsverteringsstelsel is opgebouwd en welke accessoire
organen hierbij betrokken zijn;
2. legt uit wat de functies zijn van de verschillende organen van het
spijsverteringsstelsel en de accessoire organen
Welke weg legt het voedsel af?
Startend bij de mondholte (cavum oris) en gaat via de farynx, oesophagus, gaster,
intestinum tenue (dunne darm, jejunum - ileum), colon en eindigend bij het rectum en de
anus.
1. Ingestie Voedsel komt via de mond spijsverteringskanaal binnen.
2. Mechanische verwerking Bewerking van voedsel door tong en gebit.
3. Vertering Afbraak van voedsel ook het chemisch verwerken genoemd omdat dit
met behulp van spijsverteringsenzymen gebeurt.
4. Secretie Afgifte water, zuren, enzymen en maagzuur van het
spijsverteringsorgaan en de bijhorende organen.
5. Opname Verplaatsing kleine organische moleculen, vitaminen, water en
elektrolyten naar de interstitiële vloeistof rond het spijsverteringskanaal. Dit gaat via
het dekweefsel.
6. Uitscheiding Verwijdering van het afval uit het lichaam. Het water wordt
onttrokken, samengeperst en wordt als feces (ontlasting) uit het spijsverteringskanaal
verwijderd
Functie spijsverteringskanaal en taken
Rol in de afweer, beschermt tegen:
Slijtage
Fysieke belasting (schuren)
Bacteriën
Daarnaast maakt het brandstof voor de cellen en zorgt dit voor celgroei en cel herstel.
Taken van het spijsverteringsstelsel zijn:
Opname van voedsel uit het uitwendig milieu
Mechanische verkleining en vermenging van voedsel
Chemische bewerking door enzymen
Vervoer van voedsel
Overdragen voedingsstoffen aan het bloed
Uitscheiden van onverteerbare stoffen
Accessoire organen
Organen die een rol spelen zonder dat er voedsel doorheen komt. Deze zorgen bijvoorbeeld
voor het toevoegen van sappen of stoffen. Deze organen zijn gebitselementen, de tong,
speekselklieren, galblaas, lever en de pancreas.
De speekselklieren, alvleesklier, lever en galblaas ondersteunen de spijsvertering alleen.
,Opbouw spijsverteringskanaal
Wand spijsverteringskanaal: van binnen naar buiten gezien zijn dit 4 lagen mucosa,
submucosa, muscularis en serosa.
Mucosa Het slijmvlies. Epitheel met slijm producerende cellen, kliercellen en
afvoerbuizen van klieren.
o Lamina propria mucosae Laag losmazig bindweefsel
o Muscularis mucosae Laag glad spierweefsel
Submucosa Dikke bindweefsellaag met bloedvaten, lymfevaten, lymfatisch
weefsel, zenuwen en sommige plekken ingezonken klieren
Muscularis Laag kringspieren met een laag lengtespieren voor de peristaltiek
Serosa Visceraal blad van het buikvlies
Mondholte – cavum oris
Wand van mond en keelholte bestaat uit niet verhoornend plaveiselepitheel.
Functies;
Spijsverteringsorgaan; inslikken voedselbrok, afweer door antibacteriële stoffen in
speeksel, vermenging voedsel en speeksel en enzym afbraak van koolhydraten
(amylase).
Ademhalingsorgaan
Spreekorgaan
Smaak en tastorgaan; keuren van voedsel door smaak, tast en
temperatuursensoren.
Bevat;
Hard gehemelte (palatum durum) bevat botweefsel van de bovenkaak, scheiden
mond en neusholte.
Zacht gehemelte (palatum molle) en de huig (uvula) bevat spier en bindweefsel.
Voorste en achterste gehemeltebogen
Wangen en lippen dwarsgestreept spierweefsel, belangrijk voor de mimiek.
Lipteugel vlies dat lip met tandvlees verbindt.
Tong – lingua
Beweeglijke dwarsgestreepte spier dat aan de achterkant van het tongbeen vastzit.
Functies;
Vermenging voedsel met speeksel
Onderzoek smaak-, tast en warmtesensoren
Ondersteuning van slikbeweging, spreken en kauwen
Gebitreiniging
Speekselklieren
Functie; ondersteunen va de afweer en aanmaak speeksel
, Speeksel
Functie; bevat enzymen voor vertering. Amylase zet polysachariden zetmeel en glycogeen
om in maltose en glucose. Speeksel zorgt ook voor afweer door de hoge pH waarde.
Keelholte – farynx
De keelholte is de doorgang voor voedsel als ingeademde en uitgeademde lucht. De functie
voor de spijsvertering in het passeren van voedselbrok naar slokdarm door de spieren en
peristaltische beweging.
Slokdarm – oesophagus
Voedsel en vloeistoffen worden naar de maag getransporteerd. De slokdarm heeft 2
sluitspieren. De bovenste ontspant tijdens het slikken en de onderste altijd behalve bij het
slikken zodat de maaginhoud niet terugstroomt.
Maag – gaster
Opslagplaats voedsel dat mechanisch en chemisch wordt verwerkt.
In de maagwand zitten crypten die verschillende typen kliercellen bevatten. De functie van
deze crypten is klieren dat maagsap produceren.
In de maagsap zitten enzymen die eiwitten kunnen splitsen/verteren. Het is daarnaast een
beschermende laag en voorkomt dat voedsel schuurt en beschadiging zou kunnen
opleveren.
Dunne darm – intestinum tenue
Eindvertering en voedingsstoffen worden in het bloed opgenomen. Onverteerbare resten
worden naar de dikke darm getransporteerd. De dunne darm bestaat uit de delen
duodenum, jejunum en ileum. Alvleesklier sap (enzymen voor eiwitvertering, exocriene klier)
en gal (vertering van vetten) worden hier toegevoegd (duodenum).
Dikke darm – intestinum crassum
Bevat een extra grote darmplooi dat terugstroom naar het ileum tegenhoud. De dikke darm
zorgt voor indikking van de chymus (brij van voedsel) en bestaat uit onverteerbare resten.
Deze resten vormen en voedingsbodem voor darmflora. Door de activiteit van deze
darmflora vindt gasvorming plaats.
Lever – hepar
In de lever worden vele stoffen omgezet, afgebroken, opgeslagen en geproduceerd. De
voedingsstoffen komen via de poortader in de lever. De functies van de lever zijn suiker-,
vet- , eiwitstofwisseling, ontgiften, galproductie en opslag en warmteproductie.