Les 1
Materiaal
Hoofdstuk 1 & 2
Oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie (=de wetenschappelijke studie naar patronen van groei, verandering en stabiliteit bij mensen vanaf de conceptie tot aan de
ouderdom. Het accent ligt op de jaren tot de volwassenheid)
kent meerdere thema’s en globale leeftijdsgroepen.
Thema’s binnen de ontwikkelingspsychologie
o Fysieke ontwikkeling focust zich op de invloed van de hersenen, zenuwstelsel, spieren,
zintuigen en basisbehoeften op ons gedrag. (Wat bepaalt de sekse van een kind? Wat zijn de
voordelen van borstvoeding?)
o Cognitieve ontwikkeling focust zich op intellectuele vermogens als leren, geheugen,
probleemoplossing en intelligentie. (Heeft tweetaligheid voordelen? Wat zijn onze vroegste
herinneringen?)
o Sociaal-emotionele ontwikkeling focust zich op het omgaan met emoties en de sociale
interacties en relaties met anderen. (Wat is de beste manier om kinderen gewenst gedrag
aan te leren? Hebben kinderen die gepest worden bepaalde gemeenschappelijke
eigenschappen?)
o Persoonlijkheidsontwikkeling focust zich op duurzame gedragingen en eigenschappen die
personen onderscheiden. (Heeft een kleuter besef van goed en fout? Wanneer wordt een
kind zich bewust van zijn sekse?)
Leeftijdsgroepen binnen de ontwikkelingspsychologie
o Prenatale periode (conceptie – geboorte)
o Babytijd (0 – 2 jaar)
o Peuter- en kleutertijd (2 – 6 jaar)
o Schooltijd (6 – 12 jaar)
o Adolescentie (12 – 20 jaar)
Invloed op de ontwikkeling
Ieder mens behoort tot een cohort (=groep mensen die rond dezelfde plek zijn geboren) welke beïnvloed kunnen worden
door speciale historische gebeurtenissen als oorlog, economische groei/crisis, e.d. Men onderscheidt
twee soorten gebeurtenissen:
o Normatieve gebeurtenis (=gebeurtenis die zich voor de meeste individuen binnen een groep hetzelfde voltrekken) kent drie
verschillende soorten. De normatieve gebeurtenis creëert een cohorteffect (=invloed van de cohort op
ontwikkeling)
. Er zijn drie soorten invloeden:
Historisch bepaalde invloed: omgevings- en/of biologische invloeden die verbonden
zijn aan een specifiek historisch moment. (Natuurramp)
Leeftijdsgebonden invloeden zijn gelijk voor mensen in een bepaalde leeftijdsgroep
ongeacht waar of wanneer ze opgroeien. (Pubertijd)
Sociaal-culturele invloeden zoals etnische afkomst of sociale klasse. (Tweetalige
opvoeding)
o Niet-normatieve gebeurtenissen (=specifieke gebeurtenis in het leven van een individu) zijn voor iedereen anders.
(Scheiding van ouders)
Belangrijke vraagstukken binnen de ontwikkelingspsychologie
Binnen de ontwikkelingspsychologie zijn er enkele centrale vraagstukken rond de ontwikkeling van
het kind.
o Continue verandering – discontinue verandering
, o Kritieke periode – gevoelige periode
o Levensloopmodel – specifieke perioden
o Nature – nurture
Verandering
o Continue verandering (=geleidelijke ontwikkeling vloeit voort uit prestaties op het vorige niveau) is kwantitatief, dus
kinderen ontwikkelen steeds meer van hetzelfde. De vaardigheid veranderd niet in aard,
maar wel in omvang.
o Discontinue verandering (=aparte stappen/stadia) is kwalitatief en qua inhoud/hoedanigheid anders
dan gedrag in eerdere stadia. Ontwikkeling kan abrupt of in sprongen gebeuren.
Kritieke en gevoelige perioden
o Kritieke perioden (=specifieke tijd in de ontwikkeling waar een bepaalde gebeurtenis grote gevolgen heeft) komen voor wanneer
de aanwezigheid van bepaalde soorten omgevingsstimuli noodzakelijk is voor- of zorgt voor
abnormale ontwikkeling. Bepaalde invloeden (of gebrek aan) hebben onomkeerbare
gevolgen voor de ontwikkeling.
o Gevoelige periode (=periode waarin een organisme extra ontvankelijk is voor bepaalde soorten stimuli in hun omgeving) is een
optimale periode voor bepaalde vermogens zich te ontwikkelen. De ontwikkeling kan
verstoord worden, maar latere ervaringen kunnen dit tekort opheffen.
Hoewel men vroeger de nadruk legde op kritieke perioden heerst het beeld dat de mens toch
flexibeler blijkt dan voorheen werd aangenomen. Vooral op gebied van cognitieve, sociaal-
emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling beschikt de mens over een aanzienlijke plasticiteit (=de
mate waarin een ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderlijk is)
. Nu spreekt men over een gevoelige periode.
Levensloopmodel en specifieke perioden
o Specifieke perioden: vroeger legde men de focus op de babytijd en adolescentie als
belangrijkste perioden
o Levensloopmodel: tegenwoordig legt men de nadruk op doorgaande groei en verandering
gedurende het leven en op verbanden tussen verschillende perioden.
Nature en nurture
Debat over in hoeverre ons gedrag het gevolg is van onze nature (=eigenschappen, vermogens en capaciteiten die mensen van
hun ouders erven)
en maturatie (=ontvouwen van voorbestemde genetische informatie) enerzijds en nurture (=invloed van fysieke en sociale
omgeving waarin we opgroeien)
anderzijds.
De theoretische perspectieven binnen de ontwikkelingspsychologie
Er zijn vijf voornaamste theorieën binnen de ontwikkelingspsychologie:
o Psychodynamisch
o Behavioristisch
o Cognitief
o Systemisch
o Evolutionair
Psychodynamisch
Freud
Volgens Freud is men zich niet bewust van het onbewuste welke de persoonlijkheid aandrijft met
impulsen, instincten, motieven en conflicten. De persoonlijkheid wordt gevormd door het id (primitieve
deel van de persoonlijkheid, handelt vanuit genotsprincipe)
, het ego (=rationale deel van de persoonlijkheid, handelt vanuit realiteitsprincipe) en superego
(=vertegenwoordigt het geweten)
.
,Volgens Freud voltrekt de psychoseksuele ontwikkeling (=vijf stadia die kinderen doorlopen waarin genot/bevrediging telkens gericht
is op een andere biologische functie en deel van het lichaam)
doordat kinderen fasen doorlopen.
Leeftijd Stadium Kenmerken
0 - 12/18mnd Oraal Interesse in orale bevrediging (zuigen, eten, bijten)
12/18mnd – 3jr Anaal Poep ophouden, wennen aan controlemechanismen
3 – 5/6jr Fallisch Interesse in genitaliën, omgaan met oedipuscomplex
5/6 - adolescentie Latentie Seksualiteit op de achtergrond
Adolescentie - volwassenheid Genitaal Ontluiken van seksuele interesses en relaties
Als in een fase te weinig of juist te veel bevrediging plaatsvindt kan dat leiden tot fixatie (=gedrag dat in een
eerder stadium is blijven steken als gevolg van een onopgelost conflict)
.
Erikson
Erikson ontwikkelde de theorie over psychosociale ontwikkeling (=de veranderingen in onze interacties met anderen en hoe we
aankijken tegen ons en hun gedrag als leden van de maatschappij)
. Volgens Erikson ontwikkelt ieder mens zich in acht stadia
waarin een conflict het hoofd geboden moet worden.
Leeftijd Stadium Positief en negatief resultaat
0 - 12/18mnd Vertrouwen – +: vertrouwen dankzij steun
wantrouwen -: angst voor/zorgen over anderen
12/18mnd – 3jr Autonomie – +: onafhankelijkheid wanneer experimenteren
schaamte/twijfel wordt gesteund
-: gebrek aan onafhankelijk
3 – 5/6jr Initiatief – schuld +: ontdekken van manieren iets in gang te zetten
-: schuldgevoel over daden en gedachten
5/6 - adolescentie IJver – +: besef van competenties
minderwaardigheid -: gevoel van minderwaardigheid
Adolescentie Identiteit – +: bewustzijn van eigen uniekheid
identiteitsverwarring -: onvermogen om rol in het leven te kennen
Eerste volwassenheid Intimiteit – +: ontwikkeling van liefdevolle relaties
isolement -: angst voor relaties met anderen
Volwassenheid Generativiteit – +: gevoel bij te dragen aan continuïteit van het
stagnatie leven
-: bagatelliseren van eigen activiteiten
Rijpheid Ego-integriteit - +: gevoel van eenheid in wat men in het leven
wanhoop heeft bereikt
-: spijt van gemiste kansen
Behavioristisch
Klassieke conditionering
Bij Klassieke conditionering (=een neutrale stimulus verwerft het vermogen eenzelfde aangeboren reflex op te roepen als een andere stimulus die dit
reflex oproept)
bestaat de kans op extinctie (=afname van geconditioneerde associatie als gevolg van afwezigheid van stimulus), maar ook op
spontaan herstel (=terugkeren van uitgedoofde geconditioneerde respons). Klassieke conditionering bestaat uit:
o OS (ongeconditioneerde stimulus)
o GS (geconditioneerde stimulus)
o OR (ongeconditioneerde respons)
o GR (geconditioneerde respons)
Operante conditionering
, Bij operante conditionering (=een vrijwillige respons wordt versterkt of verzwakt afhankelijke van de associaties met positieve of negatieve gevolgen)
beïnvloeden bekrachtigers (=situatie/stimuli die ontstaat als gevolg op de respons) de kans op herhaling van de respons. Er
zijn twee verschillende bekrachtigers. De positieve bekrachtiger (=aangename gevolg van respons/beloning) en de
negatieve bekrachtiger (=weghalen van aversieve stimulus na respons).
Naast bekrachtigers is er ook straf (=aanbieden of verwijderen van stimuli die het aantal responsen doet afnemen). Men gebruikt
bekrachtigers en straf voor gedragsmodificatie (=techniek om frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van ongewenst
gedrag te verlagen)
.
Stimulus geven (positief) Stimulus wegnemen (negatief)
Bekrachtiging Bonus voor hard werken Hoofdpijn verdwijnt na het nemen
van medicatie
Straf Een bekeuring voor te hard rijden Een kind wat zijn groenten niet
opeet krijgt geen toetje
Het zelf toedienen van een bekrachtiger of straf heet zelfregulatie (=het vertonen van het benodigde gedrag om een doel te
bereiken)
.
Sociaal leren
Een ander woord voor sociaal leren is modelling (=leren middels observatie). Dit voltrekt zich in vier stappen:
1. Aandacht; je neemt het gedrag waar
2. Retentie; je kunt het gedrag op een later tijdstip herinneren
3. Reproductie; je kunt het gedrag reproduceren
4. Motivatie; je bent gedreven het gedrag uit te voeren i.v.m. positieve gevolgen
Het zogenaamde rolmodel kan negatief gedrag (=laten zien hoe iets niet moet) en positief gedrag (=laten zien hoe iets wel
moet
) vertonen.
Cognitief
Cognitieve ontwikkelingstheorie
Vanuit het cognitief perspectief (=richt zich op processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen en begrijpen) heeft niemand
zoveel invloed gehad op de Ontwikkelingspsychologie (=de wetenschappelijke studie naar patronen van groei, verandering en
stabiliteit bij mensen vanaf de conceptie tot aan de ouderdom. Het accent ligt op de jaren tot de volwassenheid)
als Piaget. Volgens Piaget doorloopt
ieder mens een vaste volgorde van universele cognitieve ontwikkelingsstadia waarin de kwantiteit en
kwaliteit van onze informatie en begrip veranderen.
Leeftijd Fase Ontwikkeling van
0 – 2jr Sensomotorisch Zintuigen, motoriek, objectpermanentie
2 – 7jr Preoperationeel Taal, fijne motoriek, symbolisch- en egocentrisch denken
7 – 12jr Concreet operationeel Conservatiebegrip, reversibiliteit en logica
12jr - volwassen Formeel operationeel Ontwikkeling van logisch redeneren
Volgens Piaget bestaat het menselijk denken uit schema’s (=georganiseerde mentale patronen die gedrag of acties
vertegenwoordigen)
. Twee basisprincipes verklaren de adaptie (=de neiging zich aan te passen aan de omgeving) van kinderen:
o Assimilatie (=proces waarbij mensen nieuwe ervaringen interpreteren a.d.h.v. hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze)
o Accommodatie (=proces waarbij bestaande manieren van denken/doen veranderen in reactie op nieuwe stimuli/gebeurtenissen)
Systemisch
Het systemisch perspectief (=perspectief waarbij men kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke-, cognitieve-, persoonlijkheid- en sociale
wereld)
speelt in op de voortdurende interacties tussen verschillende soorten interne en externe
invloeden. Twee belangrijke theorieën zijn het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner en de
sociaal-culturele theorie van Vygotsky