Historisch onderzoek IV: Artikelen
Welke artikelen zitten samengevat in dit document?
1. From Reliable Sources: an introduction to Historical Methods – Howell en Prevenier
2. ‘Using The Sources’ - John Tosh
Bonus: een samenvatting van de film “Denial”
3. Practices of Looking. An Introduction to Visual Culture – Sturken en Cartwright
4. Quantitative History - van Margo Anderson
5. Things that shape history. Material Culture and Historical Narratives – Riello
6. On Digital History – Gerben Zaagsma
Howell en Prevenier: the source: the basis of our knowledge about the past
Bronnen zijn artefacten die door het verleden achtergelaten zijn:
- Relieken of ‘overblijfselen’: geven de onderzoeker een idee van het verleden
simpelweg door de kracht van hun bestaan (zoals houten kolommen uit de prehistorie).
Relieken zijn vaak objecten gebruikt in het dagelijks leven en werden pas later als
historische bronnen gebruikt.
- Getuigenissen zijn orale of geschreven reportages die een evenement beschrijven,
zoals de speech van Vaclav Havel die de Praagse Lente inleidde in 1968. Dit kan
onderzoekers een indicatie geven over wat er is gebeurd, hoe en waarom. In
tegenstelling tot relieken is de inhoud belangrijker dan het materiaal.
Onderzoekers zien getuigenissen vaak als ‘opzettelijk’ en artefacten als ‘onopzettelijk’, maar
dit is lastig om te zeggen want soms zijn getuigenissen geschreven voor een totaal ander doel
dan hoe historici het nu gebruiken, zoals de filmer van John F. Kennedy die het puur voor
zichzelf opnam. Een wet of een portret van een edelman zijn natuurlijk wel ‘opzettelijk’.
Onopzettelijke bronnen zijn onopzettelijk als ze niet geproduceerd zijn met de vraag van de
historicus in gedachten: ze hebben kenmerken buiten de controle van de auteur en hebben
levens buiten de originele intentie, maar ze zijn niet ‘onschuldig’ in die zin. Als een vrouw
een memoir schrijft om haar leven mooi neer te zetten kan het ook de dingen naar boven laten
komen die ze juist wilde verbergen.
Dit wil nog niks zeggen over de betrouwbaarheid van de bron, historici moeten dat altijd in de
historische context plaatsen: de gebeurtenissen die voorgingen en die volgden bepalen hoe
significant een bron is. Als de Boston Tea Party niet werd opgevolgd door de Amerikaanse
Revolutie was het een stuk minder significant geweest. Bronnen zijn objecten of
getuigenissen van het verleden waaraan historici afhankelijk zijn om hun eigen interpretatie
van het verleden uit af te leiden. Een interpretatie is dus een argument over een gebeurtenis.
Voorbeeld relatie tussen een bron en een interpretatie: een dagboek van een verloskundige en
een studie die erover is gemaakt door Ulrich ‘A Midwife’s Tale’.
Primaire bronnen kunnen direct of indirect zijn. Een directe bron is bijvoorbeeld een
wetboek. Een indirecte bron kan een 18e-eeuwse inventaris kunnen zijn van boeken in de
studeerkamer van een vrouw, waaruit geleerden kunnen afleiden wat voor opleiding ze
volgde. De grenzen tussen een bron en een historische studie zijn niet altijd even duidelijk.
Een wapen uit het verleden kan bijvoorbeeld een dubbelzinnige betekenis hebben. Herodotus
schreef bijvoorbeeld over gebeurtenissen uit zijn tijd en kan gezien worden als een schepper
van historische interpretaties, maar ook als auteur van een bron. Ook zijn veel bronnen uit die
tijd verloren gegaan, dus het werk van Herodotus wordt gezien als een ‘bron van bronnen’, de
enige route naar verloren bewijsmateriaal. Historici moeten bij primaire bronnen onderscheid
1
,maken tussen informatie die letterlijk uit de bron zelf komt en de interpretaties van het
materiaal.
Brontypologieën, hun evolutie en complementariteit
Geschreven bronnen zijn meestal 1 van de 3:
1. Verhalend of literair
2. Diplomatiek of juridisch
3. Sociale documenten
Laten we beginnen bij verhalend of literair. Dit zijn meestal kronieken of traktaten in
verhalende vorm om een bepaalde boodschap over te brengen, bijv. een krantenartikel die
bedoeld is om meningen te vormen of een persoonlijk verhaal in een dagboek om lezers van
onrechtvaardigheid te overtuigen. Een verhalende bron is echter vaak breder dan “fictie”,
omdat ze allemaal verschillende vormen aan kunnen nemen. Bij “egodocumenten” zijn
vragen over intentionaliteit belangrijk. Dagboeken zijn bijvoorbeeld nooit betrouwbare
verslagen over een gebeurtenis en memoires zijn ook altijd zeer selectief. Egodocumenten
leggen dus de perceptie van de auteur vast en kunnen ons veel vertellen over de politieke
doelen van de schrijver, ideologieën en cultuur van de tijd.
Diplomatieke bronnen zijn bronnen die een bepaalde juridische situatie schetsen of creëren.
Deze bronnen beschouwen historici vaak als een ‘zuivere’ bron. Het is bedoeld om bewijs te
leveren van de voltooiing van een juridische transactie of juridische feiten en dit kan weer
dienen als bewijs in een gerechtelijke procedure. Onderzoekers maken onderscheid tussen
rechtsinstrumenten van de autoriteiten (zoals de New York rechtbank) en van private partijen
(zoals een afgesloten hypotheek). De vorm van rechtsinstrumenten ligt vast: zoals de inkt, het
handschrift, printstyle. Dit wordt bepaald door normen van de wet en traditie, maar deze
kenmerken verschillen wel per tijd en plaats. Een diplomatieke bron komt voort uit 3 delen:
het protocol (naam auteur, ontvanger, standaard opening etc.), de content zelf (de vorm
verschilt en is afhankelijk van het doel van het document) en de afsluiting. Het formulier is
dus stereotypisch.
Sociale documenten zijn producten van het bijhouden van gegevens door bureaucratieën,
ministerraden, organisaties, kerken, scholen etc. Deze bevatten informatie van economisch,
sociaal, politiek of juridisch belang (zoals gemeenteverslagen of parlementaire debatten) of
geven een overzicht van administratieve structuur (zoals eigendomsregisters van een klooster,
belastingen, registers van geboortes, verkiezingsuitslagen etc.).
Verhalende, diplomatieke en sociale bronnen zijn niet de enige vormen van historische
bronnen. Zo heb je ook ongeschreven bronnen (materieel en oraal) die ook belangrijk zijn.
Belangrijkste voorbeelden van ongeschreven bewijs zijn archeologische bevindingen. Als je
bijvoorbeeld een product uit Australië in NL vindt zegt dat iets over de commerciële banden.
Soms worden archeologische plekken per ongeluk gevonden, bijvoorbeeld als je een
metrostation wil bouwen. Oraal bewijs is ook belangrijk voor historici, vaak uit de oudheid of
vroegmoderne periodes: sprookjes, volksliederen of protestliederen. In de originele vorm
waren deze bronnen dus oraal, maar sommige zijn op de een of andere manier bewaard
gebleven. De mate waarin historici deze bronnen gebruikt hangt af van de interesse:
oudheidhistorici gebruiken veel materiële bronnen zoals kunst en stenen. In de ME werden
orale bronnen belangrijker wat in de 12e eeuw werd opgeschreven.
2
, Historici leunen niet volledig op geschreven bronnen voor hun kennis. De grenzen tussen het
geschreven en het orale zijn willekeurig en moet kritisch naar gekeken worden. Vaak
gebruiken onderzoekers nu een mix van geschreven, materiële en orale bronnen. Onderzoek
naar mensen onder het Ancien Regime wordt vaak gekeken naar directe bronnen, bronnen
later geschreven en ongeschreven bronnen zoals volksliederen en tekeningen. Technologische
innovatie in de 19e en 20e eeuw hebben de grenzen tussen geschreven, orale en materiele
bronnen vervaagd toen de fotocamera in 1888 werd uitgevonden en film in 1893. Tot 1900
waren films vooral documentaires. In 1877 kwam de grammofoonplaat en in 1896 de radio en
er kwam orale informatie op grote schaal. In 1936 werd de TV publiek beschikbaar gemaakt.
De TV werd toen nog niet gebruikt als historische bron. Tapes vormen geen betrouwbare
bron: ze verslechteren en verliezen informatie. Ook bijv. het Franse TV-systeem heeft
duizenden documentaires op de band, maar weet geen goeie manier om ze publiek te stellen.
Het potentieel van TV als historische bron heeft dus nog een lange weg te gaan. Ook
computerbestanden lopen het risico om gewist of ontoegankelijk te worden. Dat wat vandaag
wordt gemaakt kan onleesbaar zijn met de technologie van morgen. Soms worden bepaalde
technologieën namelijk niet meer gemaakt. Er moet politieke en financiële organisatie komen
om dit te behouden.
Bronnen kunnen ook complementair aan elkaar zijn. Geschreven en orale bronnen zijn
complementair aan elkaar: verhalen worden overgegeven en later opgeschreven. Daar moet je
wel kritisch op zijn: is degene die het opschrijft deel van de groep waarin het verhaal wordt
verteld? Komt het verhaal overeen met de linguïstische, stilistische, rituele en juridische
normen van de periode waarin het verhaal verteld werd? Sociale relaties werden lang
onderhouden door orale tradities, aldus Jan Vansina en kan het teken van een goed
georganiseerd socio-politiek systeem zijn. Soms kunnen orale bronnen alleen maar begrepen
worden door het heden te begrijpen, maar niet altijd omdat menselijke culturen veranderen
door de tijd heen. De antropoloog wil kijken naar basispatronen, de historicus naar
veranderingen.
Niet alleen in vroegmoderne tijden zijn orale bronnen belangrijk: in tijden van sociale oproer
mogen sommige mensen niks opschrijven. Hierdoor worden vaak later interviews gehouden
over zulke gebeurtenissen, zoals de Vietnamoorlog. Interviewvragen bedenken is niet
makkelijk en er moeten betrouwbare antwoorden uit kunnen rollen. “hard/moeilijke”
interviews kunnen onderscheiden worden van “zachte/soft” interviews. In de 1e probeert de
interviewer de historische situatie te reconstrueren waarin de geïnterviewde leefde om voorbij
het simpele narratief te komen. Zo wordt het verhaal rijker en genuanceerder.
De impact van communicatie en informatietechnologie op de productie van bronnen
Er zijn maar een aantal bronnen over van het verleden en daaruit wordt een selectie gemaakt
door de historicus. Het behoud van bronnen wordt veelal bepaald door technologie, door de
condities waaronder een cultuur informatie heeft verzameld en gekregen. Deze geschiedenis
kan in 3 periodes worden verdeeld:
1. Informatie wordt verspreid door mensen die lopen of rennen met het
nieuws: het medium van informatietransmissie is dus de boodschapper zelf. Soms
werd het ook door een visueel signaal (vlaggen) of geluidssignaal (drums) verspreid
worden, maar er kon geen moeilijke en lange informatie worden verteld.
2. Informatie getransporteerd door pak dieren (2000-1000 BC en nu
soms nog gebruikt in Azië en Afrika: dit ging sneller dan door mensen. Met de
uitvinding van het alfabet kon handgedragen tekst overgedragen worden. In deze
periode werden 3 soorten informatie overgedragen: geheime correspondentie (bijv.
3