Psychopathologie
HOORCOLLEGE 1
Abnormale psychologie = wetenschappelijke studie van abnormaal gedrag met het doel om te
beschrijven, voorspellen, verklaren en veranderen van abnormale patronen van functioneren.
De vier D’s = deviance, distress, dysfunction en danger.
Deze worden beïnvloed door normen, cultuur en context.
Abnormaliteit is gedefinieerd door algemene criteria in de maatschappij. Criteria worden gebruikt om
specifieke gevallen te beoordelen.
Thomas Szasz: maatschappelijke invloed invalideren het concept van mentale stoornissen. Elke
definitie van abnormaliteit is hierdoor mogelijks niet consistent toepasbaar.
Welke gedragingen passen in het criterium van de vier D’s, maar worden niet als abnormaal gezien
door de meeste mensen? Bungeejumpen, nieuwjaarsduik, bepaalde godsdienstige rituelen, alcohol
drinken, Mount Everest beklimmen.
Behandeling / therapie = een procedure met het doel tot het veranderen van abnormaal gedrag in
meer normaal gedrag. De definitie is beperkt door de problemen om abnormaliteit te definiëren.
Essentiële aspecten van alle vormen van therapie:
o Een patiënt
o Een getrainde, sociaal geaccepteerde genezer of therapeut
o Een reeks van therapeutische contacten tussen de therapeut en de cliënt
o Ondanks verschillen tussen clinici vinden de meeste van hen dat een grote groep mensen
nood heeft aan een soort therapie
Prehistorische maatschappijen benaderden abnormaal gedrag waarschijnlijk als het gevolg van kwade
geesten, dit gaat mogelijk terug tot het Stenen Tijdperk. Ze behandelde dit door schedelboringen en
exorcisme.
- Grieken en Romeinen: 500 voor Christus tot 500 na Christus gaven filosofen en artsen verschillende
verklaringen en behandelingen voor abnormaal gedrag. Hippocrates geloofde en doceerde dat ziektes
een natuurlijke oorsprong hadden; de vier lichaamssappen (humores). De behandeling was dan rustig
leven, dieet van groenten, gelijkmoedigheid, lichaamsbeweging, seksuele onthouding (celibaat) en
bloeding.
- Middeleeuwen: 500 – 1350 na Christus verwerpt de katholieke kerk wetenschappelijke vormen van
onderzoek en controleert alle educatie. Mentale stoornissen hadden demonische oorzaken; massa
hysterie; gedeelde wanen en hallucinaties. Aan het einde van de middeleeuwen verliezen
demonologie en gerelateerde methoden hun aanzien terug (terugkeer van bezetenheid). Dit werd
behandelt door uitdrijving, martelingen en geleiding aan ook hospitalisatie.
- Renaissance: 1400 – 1700 na Christus beginnen demonologische ideeën van abnormaliteit te
verdwijnen door de terugkeer van de wetenschappelijke methoden. Weyer was de eerste arts die
gespecialiseerd was in mentale gezondheid en geloofde dat de geest even gevoelig was aan ziekte als
het lichaam. Verzorging gebeurde vaak bij bedevaartsoorden en waren de voorlopers van
gezinsverpleging programma’s. Verpleegtehuizen (asylums) ontstonden midden van de 16 e eeuw.
- 19e eeuw: hervormingen. De behandeling van mensen met mentale stoornissen begon te
verbeteren. Pinel (Frankrijk) en Tuke (Engeland) pleiten voor morele behandeling met humane en
respectvolle technieken. Morele behandelingen werden grotendeels gestopt in Europa en de
Verenigde Staten in het begin van de 20e eeuw. Benjamin Rush en Dorothea Dix promoten morele
behandelingen in de VS. De beweging stortte langzaam in in het midden van de 19 e eeuw;
psychiatrische klinieken liepen vol en gaven nog nauwelijks behandeling.
,Begin van de 20e eeuw: twee perspectieven.
Somatogeen perspectief = abnormaal functioneren heeft fysieke oorzaken. Twee factoren waren van
belang voor de terugkeer van dit perspectief: Emil Kraepelin zei dat fysieke factoren de oorzaak zijn
van mentaal disfunctioneren en er waren nieuwe biologische ontdekkingen waarbij mentaal
functioneren werd gelinkt aan dingen zoals syfilis en algemene paralyse. Resultaten waren over het
algemeen ontmoedigend tot wanneer effectieve medicatie werd ontwikkeld.
Psychogeen perspectief = abnormaal functioneren heeft psychische oorzaken. Dit had een toename in
populariteit gebaseerd op werk met hypnose, bijv. Mesmer met hysterishce stoornissen disorders en
Freud met psychoanalyse. Psychoanalytische theorie en behandeling werden algemeen aanvaard.
Negatieve publieke attitudes bestaan nog steeds, maar er zijn grote veranderingen geweest in de
laatste 60 jaar in hoe clinici abnormaal functioneren begrijpen en behandelen:
o Meer theorieën en behandelingsvormen
o Meer onderzoek en informatie
o Meer meningsverschillen over abnormaal functioneren
Biologische theorieën
Psychologische theorieën
Sociologische theorieën
Humanistische theorieën
Hoe worden mensen met serieuze psychische problemen verzorgd?
Nieuwe psychoactieve medicaties zijn ontdekt in de jaren 50: antipsychotische drugs, antidepressiva,
anxiolytische medicatie (anti-angst). Dit heeft gezorgd voor minder opnames in klinieken en meer
poliklinische behandelingen.
Voor 1950 bestond bijna alle poliklinische behandeling uit private psychotherapie, vandaag is
poliklinische behandeling de voornaamste methode van behandeling, het wordt ook vaker verzekerd.
Preventie programma’s nemen toe; positieve psychologie groeit. Programma’s die zich specifiek
richten op een specifiek psychisch probleem zijn ontwikkeld.
Multiculturele psychologie = een nieuw studiegebied dat ontwikkelde onder invloed van de groeiende
diversiteit (voornamelijk in de VS, maar ook Europa).
Multiculturele psychologen proberen te begrijpen hoe factoren zoals cultuur, etniciteit, gender en
andere factoren een invloed hebben op gedragingen en gedachtes en hoe mensen met verschillende
achtergronden psychologisch verschillen.
De invloed van verzekeringspolissen: de manier waarop verzekeringen omgaan met mentale
gezondheid heeft een invloed op diagnoses en behandeling. Sinds 2014 is behandeling van psychische
klachten onderdeel van de basisverzekering in Nederland (via huisarts). Ernstigere klachten gaan via
GGZ, met verwijzing via de huisarts (vereist DSM-V diagnose). Sommige zaken vallen niet onder
basisverzekering (bijv. relatieproblemen, burnout, klachten zonder diagnose; hiervoor kan je wel bij
de huisarts terecht).
Wat zijn de hedendaagse leidende theorieën en beroepen? Veel verschillende theoretische
perspectieven: psychoanalytisch, biologisch, cognitief-gedrags, humanistisch-existentieel, socio-
cultureel en ontwikkelings-psychopathologisch. Geen enkel perspectief heeft de overhand in het
klinische veld.
-> Een verscheidenheid aan beroepen biedt hulp bij psychologische problemen, bijv. psychologen en
psychiaters.
,Technologie en mentale gezondheid: de digitale wereld zorgt voor nieuwe triggers en platformen voor
het uiten van abnormaal gedrag. Gebruik van online mentale-gezondheidsdiensten neemt heel snel
toe. Mentale gezondheidsapps op de marktplaats nemen sterk toe. Er is ook een enorme hoeveelheid
van online (mis)informatie.
Onderzoek is het systematische zoeken naar feiten met behulp van observaties en studies. Klinische
onderzoekers:
o Proberen universele wetten en principes te ontdekken
o Zoeken naar idiografisch begrijpen
o Doen over het algemeen geen diagnose of behandeling van patiënten
o Maken gebruik van de wetenschappelijke methode
Klinische onderzoekers maken, in brede zin, gebruik van drie verschillende methoden voor
onderzoek: casussen, correlationele methoden en experimentele methoden.
Wat is het nut van casussen?
o Geeft een gedetailleerd beeld van een persoon zijn / haar leven en psychische problemen
o Bron van nieuwe ideeën over gedrag
o Kan tentatieve ondersteuning bieden van een theorie
o Kan de assumpties van een theorie uitdagen
o Introductie van nieuwe therapeutische technieken
o Geeft gelegenheid om weinig voorkomende problemen te bestuderen
Wat zijn de beperkingen van casussen?
o Bias bij de observators / onderzoekers
o Subjectieve evidentie (weinig interne validiteit)
o Zwakke basis voor generalisaties (weinig externe validiteit)
De correlationele methode = onderzoeksmethoden om de mate van samenhang tussen variabelen te
bepalen.
Correlatie = de mate waarin gebeurtenissen of karakteristieken variëren met elkaar: positieve
correlatie (> 0 -1), negatieve correlatie (< 0 - -1) en ongerelateerd (0).
Participanten = mensen die gekozen zijn voor een studie worden samengenomen de sample
genoemd. Idealiter: de sample is representatief voor de hele bevolking (of een bepaalde
(sub)populatie).
Correlaties worden als betrouwbaar gezien na een statische analyse. Statistische significantie: de
bevinding (correlatie) is onwaarschijnlijk het resultaat van toeval. Over het algemeen neemt het
vertrouwen in een correlatie toe naarmate de sample en de sterkte van de correlatie groter zijn.
Voordelen van de correlationele methode:
o Heeft hoge externe validiteit (bevindingen kunnen gegeneraliseerd worden wanneer de
sample representatief is).
o Het is mogelijk om de bevindingen te herhalen (repliceren) in studies met andere samples.
Nadelen van correlationele studies:
o Beperkte interne validiteit
o Beschrijft, maar verklaart een relatie niet en geeft geen uitspraak over causaliteit.
, Geeft Geeft Geeft causale Statistische Repliceerbaar
individuele algemene informatie analyses
informatie informatie mogelijk
Case study Ja Nee Nee Nee Nee
Correlationele Nee Ja Nee Ja Ja
methode
Experimentel Nee Ja Ja Ja Ja
e methode
Experiment = de variabele van belang (onafhankelijke variabele) wordt gemanipuleerd en het effect
van deze variabele wordt geobserveerd (afhankelijke variabele).
Gemanipuleerde variabele = onafhankelijke variabele
Geobserveerde variabele = afhankelijke variabele
Confound = variabelen anders dan de onafhankelijke variabele die invloed kunnen hebben op de
afhankelijke variabele.
-> Drie procedurele eigenschappen die kunnen beschermen tegen confounds zijn controle groep,
random toewijzing en gemaskeerd (blind) design.
Controle groep = participanten die niet worden blootgesteld aan de onafhankelijke variabele, maar
wiens ervaring verder gelijk loopt met deze in de experimentele groep. Het verschil tussen deze en de
experimentele groep wordt bepaald met statistische significantie. Clinici bepalen verder of het
verschil tussen de controle en experimentele groep ook klinisch significant is.
Random toewijzing = iedere selectieprocedure die er voor zorgt dat elke participant in het experiment
een even grote kans heeft om toegewezen te worden in de controle of de experimentele groep.
Gemaskeerd (blind) design = een experiment waarin participanten niet weten aan welke groep
(controle of experimentele) ze worden toegewezen).
Dubbel-gemaskeerd design = een experiment waarin zowel participanten EN experimentleiders niet
weten aan welke groep (controle of experimentele) de participanten worden toegewezen.
Klinische onderzoekers moeten zich vaak tevreden met designs die suboptimaal zijn. Dit worden
typisch quasi-experimentele designs genoemd:
o Gematchte designs (bijv. mensen met of onder bepaalde aandoening)
o Natuurlijke experimenten (bijv. natuurrampen)
o Analoge experimenten (bijv. proberen het “echte leven” na te bootsen)
o Single-subject experimenten (bijv. ABAB design)
o Longitudinale studies
o Epidemiologische studies
Gematchte (mixed) designs = participanten worden niet random toegewezen aan groepen, maar
getrokken in bestaande groepen. Gematchte controle participanten worden gezocht op basis van
demografische en andere variabelen om confounds tegen te gaan.
Natuurlijke experimenten = de natuur manipuleert de onafhankelijke variabele en de
experimentleider observeert de effecten. Typisch kunnen deze evenementen (de onafhankelijke
variabelen; bijv. natuurramp) niet makkelijk gerepliceerd worden. Het is vaak moeilijk(er) om de
resultaten van een individuele studie te generaliseren.