Probleem 5 – Abnormaal gedrag?
Leerdoelen:
Leerdoel 1: Wat is een psychische stoornis en hoe wordt deze vastgesteld? Verzamel bij dit leerdoel ook weer
informatie over de bijbehorende stroming.
Leerdoel 2: Welke stoornissen zijn gerelateerd aan daderschap en welke aan slachtofferschap? Let op: hierbij
moeten jullie dus meer stoornissen uitwerken dan genoemd in onderdeel B van de VBS! Van al deze stoornissen
die jullie in de handboeken tegenkomen hoeven jullie echter maar een korte definitie te geven, de details hoeven
jullie niet te weten. Vervolgens moeten jullie de stoornissen zelf indelen bij daderschap of slachtofferschap
(staat niet in het boek!). Dit vraagt dus om een eigen redenatie.
Leerdoel 3: Wat houden de volgende stoornissen in: psychotische/schizofrene stoornis, (ernstige) depressie,
middelgerelateerde en verslavingsstoornis, persoonlijkheidsstoornissen (antisociale persoonlijkheidsstoornis,
narcistische persoonlijkheidsstoornis, borderline). Bij dit leerdoel is het de bedoeling dat je deze stoornissen
verder uitwerkt. Hier moeten jullie dus meer kunnen vertellen dan enkel de korte definitie die jullie bij leerdoel 2
hebben gegeven.
Boek 1: Psychology in everyday life, p. 385-394
Leerdoel 1: Wat is een psychische stoornis en hoe wordt deze vastgesteld?
Psychopathologie: aandoening die ernstig lijden kan veroorzaken.
Abnormale psychologie: het bestuderen van gedrag dat niet typisch, normaal of regulier is.
Vaststelling psychische stoornis: drie klassieke symptomen van ernstige psychopathologie:
Hallucinaties: zintuigelijke belevingen die niet overeenkomen met de werkelijkheid.
Wanen: extreme verstoringen van het denken.
Extreme affectieve verstoringen: mensen wier affect zonder duidelijke oorzaak verstoord is en die
gedeprimeerd, angstig of manisch zijn of die helemaal geen emoties lijken te hebben.
Spectrum van psychische stoornissen:
Geen stoornis:
Geen tekenen die op een psychische stoornis wijzen.
Geen gedragsproblemen.
Geen problemen in persoonlijke relaties.
Lichte stoornis:
Lichte tekenen van ongemak of distress.
Enigszins problematische gedragingen.
Lichte problemen in persoonlijke relaties.
Middelmatige stoornis:
Meer uitgesproken of frequentere tekenen van ongemak of distress.
Duidelijke gedragsproblemen.
Regelmatig problemen in persoonlijke relaties.
Ernstige stoornis:
Duidelijke tekenen van een psychische stoornis volgens DSM-criteria.
Ernstige gedragsproblemen volgens criteria van de DSM.
Kwaliteit van relaties is slecht en soms ontbreken persoonlijke relaties zelfs.
Indicatoren van psychische stoornissen:
Distress: de betrokkene vertoont ongewone of langdurige symptomen van onbehagen of angst.
Onaangepastheid: de betrokkene gedraagt zich regelmatig op een manier die bedreigend is voor
zichzelf en/of anderen.
Irrationaliteit: de betrokkene gedraagt zich op een manier die irrationeel of zelfs onbegrijpelijk is voor
anderen.
Onvoorspelbaarheid: de betrokkene gedraagt zich onvoorspelbaar en inconsistent op verschillende
tijdstippen of in verschillende situaties, alsof de betrokkene de controle kwijt is.
Onconventioneel en ongewenst gedrag: de betrokkene gedraagt zich op een manier die zelden
voorkomt, die sociale normen of wetten schendt en moreel onacceptabel of onwenselijk is.
Over het algemeen is gedrag afwijkend als er twee of meer indicatoren aanwezig zijn.
Classificatie van psychische stoornissen:
, Dsm: het classificatiesysteem dat wereldwijd het meest wordt gebruikt voor psychische stoornissen.
Dit systeem classificeert de stoornissen op grond van psychische en gedragsmatige symptomen.
Leerdoel 2: Welke stoornissen zijn gerelateerd aan daderschap en welke aan slachtofferschap?
Stemmingsstoornissen: stemmingen lopen uit de hand, van extreme verrukking tot diepe wanhoop, en
veroorzaken lijden of belemmeringen in het sociaal of beroepsmatig functioneren. Dit kan ook het geval
zijn indien de emoties van een individu aanhoudend niet bij de situatie passen.
Ernstige depressieve stoornis: mensen die zich langere perioden achtereen gedeprimeerd voelen. Er is
sprake van een depressie als er ten minste vijf van de volgende symptomen binnen dezelfde periode
van twee weken aanwezig zijn en deze wijzen op een verandering ten opzichte van het eerdere
functioneren van de persoon:
Depressieve stemming gedurende vrijwel de gehele dag, bijna elke dag. Dit kan worden
vastgesteld door de persoon zelf of door anderen. Bij kinderen en adolescenten kan juist sprake
zijn van een prikkelbare stemming.
Duidelijke vermindering van interesse voor of plezier in alle of bijna alle activiteiten, gedurende
vrijwel de gehele dag, bijna elke dag. Dit kan worden vastgesteld door de persoon zelf of door
anderen.
Onopzettelijk, duidelijk gewichtsverlies of onopzettelijke gewichtstoename, of een -afname,
respectievelijk toename van de eetlust. Bij kinderen kan er sprake zijn van het uitblijven van de
verwachte gewichtstoename.
Slaapklachten: insomnia, dat wil zeggen niet (voldoende) kunnen slapen, of hypersomnia, dat wil
zeggen te veel moeten slapen, bijna elke dag.
Psychomotorische agitatie (gejaagdheid) of geremdheid, bijna elke dag.
Vermoeidheid of verlies van energie, bijna elke dag.
Gevoelens van waardeloosheid, of buitensporige inadequate schuldgevoelens.
Vermindering van het vermogen om te denken, zich te concentreren, of besluiteloosheid.
Gevoelens van wanhoop, terugkerende gedachten aan suïcide, fantasieën over suïcide zonder
specifieke plannen, een suïcidepoging of een specifiek plan om suïcide te plegen.
Bipolaire stoornis: stemmingsstoornis met episoden van depressie, die worden afgewisseld met
perioden van extreme opgetogenheid of euforie.
Manische fase: de patiënt is euforisch, vol energie, hyperactief, erg spraakzaam en emotioneel
zeer opgewonden.
Depressieve fase: er daalt een duistere golf van melancholie over de geest neer. De patiënt
vertoont symptomen die zich in geen enkel opzicht onderscheiden van de symptomen van een
gewone depressie.
Angststoornissen: de pathologische angst is veel verlammender dan de normale huiver.
Gegeneraliseerde angststoornis: een psychologisch probleem dat wordt gekenmerkt door
hardnekkige en algemene gevoelens van angst, zonder extreme oorzaak.
Paniekstoornis: verstoring die wordt gekenmerkt door paniekaanvallen die geen verband houden
met gebeurtenissen die het individu op dat moment ervaart.
Agorafobie: angst voor openbare plaatsen en open ruimten.
Fobische stoornis: angststoornis die wordt gekenmerkt door een pathologische angst voor een
specifiek object of een specifieke situatie. Het gaat om een respons die absoluut niet in
verhouding staat tot de omstandigheden.
Obsessief-compulsieve stoornis: aandoening die zich kenmerkt door patronen van aanhoudende
ongewenste dwanggedachten en/of gedragingen.
Obsessieve component: dwanggedachten en/of dwanghandelingen: gedachten, beelden of
impulsen die steeds terugkeren of hardnekkig aanwezig blijven, ondanks inspanningen van de
betrokkene om ze te onderdrukken.
Compulsies: dwanghandelingen: steeds terugkerende, doelgerichte handelingen die worden
uitgevoerd volgens bepaalde persoonlijke regels, als reactie op een obsessie.
Sociale angststoornis: de angst om beoordeeld en bekritiseerd te worden door anderen, vooral
tijdens publieke situaties en wanneer nieuwe mensen ontmoet worden.
Belangrijk onderscheid: de focus en de duur van de angst.
Lijkt hij uit het niets te komen, volkomen los van de omgeving van de betrokkene?
Ontstaat hij door een extern object of een externe situatie?
Is de angst het grootste deel van de tijd aanwezig of slechts af en toe?