Definitielijst
Probleem 1
Neuropsychologie: de relatie tussen enerzijds de werking van de hersenen en anderzijds cognitie,
emotie, waarneming en gedrag.
Sociale cognitie: het begrijpen van andermans gedrag en het adequaat reageren in sociale situaties.
Neurotransmitters: stoffen die boodschappen tussen hersencellen doorgeven.
Wittestofbanen: synaptische blaasjes die zich aan het uiteinde van de uitlopers van zenuwcellen
bevinden.
Axon: idem als wittestofbanen.
Cortisol: het hormoon wordt van nature aangemaakt in situaties waar spanning en stress een rol
spelen.
Alpha-amylase: relatief nieuwe neurobiologische factor in onderzoek met betrekking tot
stressgevoeligheid.
Oxytocine: speelt een belangrijke rol in sociaal gedrag, waaronder empathie.
Vasopressine: speelt een belangrijke rol in sociaal gedrag bij veel diersoorten, waarbij het bijdraagt aan
agressief gedrag.
Dehydroepiandrosterone: een soort voorproduct van testosteron.
Low arousal theorie: individuen met antisociaal gedrag worden over het algemeen gekenmerkt door
een verminderde activiteit van het autonome zenuwstelsel.
Fearlessness hypothese: een verlaagd stressniveau van het lichaam leidt tot een verminderde
gevoeligheid voor negatieve consequenties van gedrag.
Sensation seeking: een verlaagde toestand van het zenuwstelsel is geen plezierige staat en is
vergelijkbaar met een toestand van verveeldheid of vermoeidheid. Om uit deze staat te komen zou
iemand met antisociaal gedrag risicovol gedrag kunnen gaan vertonen.
Autonoom zenuwstelsel: reguleert onder andere onze ademhaling, hartslag, hormoon- en
zweetproductie. Fungeert als een schakel tussen het centrale zenuwstelsel en de organen in de rest
van het lichaam.
Sympathische zenuwstelsel: komt in actie ten tijde van stress of bedreigende situaties.
Parasympathische zenuwstelsel: zorgt voor fysiologisch herstel en rust.
Hartslagreactiviteit: hartslag in reactie op mentale inspanning.
Huidgeleiding: valt onder het sympathische zenuwstelsel en meet de werking van het autonome
zenuwstelsel.
Neuronen: de bouwstenen van het zenuwstelsel. De meest basale verwerkingseenheden in de
hersenen. Een cel die gespecialiseerd is om informatie te ontvangen, te verwerken en aan andere
cellen door te geven.
Sensorische neuronen: geleiden alleen signalen van de zintuigen naar de hersenen. Deze neuronen
geleiden signalen die leiden tot sensaties van zicht, gehoor, smaak, aanraking, geur, pijn en evenwicht.
Motorische neuronen: geleiden signalen vanuit de hersenen en het ruggenmerg naar de spieren,
organen en klieren. Geleiden de instructies voor al onze handelingen.
Schakelcellen: worden gebruikt voor de communicatie tussen sensorische neuronen en motorische
neuronen.
Dendriet: vertakte vezels van neuronen. Werken als een net en verzamelen signalen die ontstaan na
directe stimulatie van de zintuigen.
Soma: het centrale deel van het neuron.
Inhiberen: afremmen via het signaal: vuur niet!
Actiepotentiaal: als de soma wordt gestimuleerd, veroorzaakt dit een reeks gebeurtenissen die samen
de actiepotentiaal worden genoemd. Hierbij wordt de lading tijdelijk omgekeerd, waardoor een
elektrisch signaal langs het axon loopt.
Rustpotentiaal: de normale rusttoestand van ionen, die het axon aan de binnenkant een negatieve
elektrische lading en aan de buitenkant een positieve lading geven.
Alles-of-nietsprincipe: het volledig of helemaal niet vuren van een neuron.
Synaptische transmissie: transport van de informatie door de synaptische spleet door middel van
neurotransmitters.
Gliacellen: een cel die structurele steun biedt aan neuronen. Tijdens de ontwikkeling helpen gliacellen
bij het samenbrengen van de juiste zenuwcellen en vormen ze bovendien een isolerende laag voor de
axonen van sommige neuronen.
, Myelineschede: onderdeel van wat in de hersenen groeit tijdens het leren en versterkt zo de neurale
verbindingen die worden gebruikt.
Plasticiteit: een belangrijke eigenschap die neuronen hebben om nieuwe verbindingen te maken,
verbindingen af te breken of oude verbindingen te versterken.
Hormoonstelsel: het stuurt via de bloedbaan vervolgsignalen waardoor de reactie die door het
zenuwstelsel in gang was gezet, wordt ondersteund en in stand wordt gehouden.
Hypofyse: houdt toezicht op alle hormoonreacties door hormonen af te geven aan de bloedbaan,
waardoor ze bij andere hormoonklieren terechtkomen.
Hypothalamus: als verbinding tussen het hormoon- en zenuwstelsel regelt deze onze emotionele
arousal en stress.
Zenuwstelsel: het eerste reactienetwerk wat te hulp komt. Het geleidt de impulsen waardoor je
hartslag wordt versneld en je spieren zich aanspannen voor actie.
Centrale zenuwstelsel: het hoofdkwartier van het lichaam. De hersenen nemen complexe beslissingen,
coördineren onze lichaamsfuncties en initiëren het grootste deel van onze gedragingen. Het
ruggenmerg werkt als een soort neurale kabel en verbindt de hersenen met delen van de perifere
sensorische en motorische systemen.
Reflex: responsen waarvoor geen hersenactiviteit nodig is.
Contralaterale banen: sensorische en motorische banen tussen de hersenen en de rest van het lichaam
steken onderweg over naar de andere zijde, zodat signalen van de rechterkant van het lichaam door de
linkerzijde van de hersenen worden verwerkt, en andersom.
Perifere zenuwstelsel: speelt een ondersteunende rol en verbindt het centrale zenuwstelsel met de
rest van het lichaam via bundels van sensorische en motorische zenuwen. De vele takken geleiden
impulsen tussen het centraal zenuwstelsel en de zintuigen, inwendige organen en spieren.
Somatische gedeelte: het communicatiekanaal met de buitenwereld. Het sensorische gedeelte
verbindt de zintuigen met het centraal zenuwstelsel en het motorische gedeelte verbindt het centraal
zenuwstelsel met de skeletspieren die de vrijwillige bewegingen mogelijk maken.
Autonome gedeelte: dit netwerk geleidt signalen die onze inwendige organen aansturen, terwijl ze
functies uitvoeren zoals vertering, ademhaling, hartslag en arousal.
Enterische gedeelte: bestaat uit zenuwcellen en communiceert met het hormoonstelsel om ervoor te
zorgen dat chemische essentiële stoffen worden vrijgelaten.
Cerebellum: de structuur die verantwoordelijk is voor de motoriek, evenwicht en precieze bewegingen.
Medulla: de structuur die verantwoordelijk is voor veelal onbewuste gedragingen, zoals ademhaling en
bloedcirculatie.
Reticulaire formatie: groep draden en vezels die stimulaties door de hersenstam laat lopen, heen en
terug. Communiceert stimulaties door de hersenstam. Gerelateerd aan slaap- en waakstand.
Pons: de uitstulping bij de reticulaire formatie. Betrokken bij de slaap- en waakstand.
Middenbrein: speelt een belangrijke rol in motoriek, met name oogbewegingen. Ook een belangrijk
tussenpunt van het sturen van informatie van de voor naar de achterkant van het brein.
Cerebrale cortex: de hersenschors die betrokken is bij mentale processen.
Corpus callosum: een bundel vezels die de twee hersenhelften met elkaar verbindt.
Prefrontale cortex: wordt geassocieerd met verschillende aspecten van gedrag en persoonlijkheid.
Motorische cortex: zendt signalen uit die zorgen voor vrijwillige bewegingen.
Gebied van Broca: essentieel voor spraak.
Primaire visuele cortex: ontvangt signalen van de visuele thalamus.
Visuele associatie cortex: analyseert visuele gegevens om beelden te vormen.
Auditieve associatiecortex: analyseert geluid, zodat we woorden of melodieën kunnen herkennen.
Primaire auditieve cortex: neemt kenmerken van geluid waar.
Gebied van Wernicke: interpreteert gesproken en geschreven taal.
Somatosensorische cortex: ontvangt gegevens over gevoel in de huid, spieren en gewrichten.
Subcortiale structuren: de structuren die participeren in zelfbewustzijn, leren, emotie, beweging,
communicatie, impulsen en de regulatie van het lichaam.
Thalamus: de toegang naar de cortex, omdat de input vanuit de meeste zenuwsystemen eerst langs de
thalamus gaat en daarna naar de cerebrale cortex. Verder is de thalamus betrokken bij herinneringen
en de staat van bewustzijn.
Basale Ganglia: is betrokken bij vrijwillige bewegingen.
Hippocampus: zorgt voor het opslaan van langetermijn geheugen.