Anatomie, fysiologie en pathologie
coAFP1: Endocrinologie
HOMEOSTASE
• Regeling en handhaving van constant intern milieu;
• Verstoring kan door stress, bijvoorbeeld schrik (fight/flight) of kou;
• Wordt beïnvloed door aanzetting (stimulatie) en remming (inhibitie);
• Er zijn twee systemen die de homeostase reguleren:
o Zenuwstelsel: snel en kort;
o Hormoon (endocriene stelsel): langzamer en lang.
Beide stelsels: afgifte van stoffen die specifiek binden aan doelcellen.
Zenuwcellen → neurotransmitters.
Hormoonstelsel → hormonen
Adrenaline en noradrenaline zit in het hormoonstelsel (verschillende functies) en in het zenuwstelsel (zelfde
functie).
HORMONEN
CHEMISCHE SIGNAALSTOFFEN
• Hormonen wijzigen het functioneren van cellen, doordat ze de identiteit, activiteit, plaats of
hoeveelheid van belangrijke enzymen en structurele eiwitten in verschillende doelcellen wijzigen.
− De gevoeligheid van een doelcel voor een bepaald hormoon is de aan- of afwezigheid van een
specifieke receptor op de doelcel voor dat hormoon.
• Vervoerd/verspreid via de bloedbaan. Duurt vrij lang. Hierdoor aspecifiek, maar beïnvloeden niet elke
cel;
• Komen terecht bij doelcellen met specifieke receptoren voor specifiek hormoon;
• Er is ook een bepaalde mate hormonen nodig in weefsel.
TYPEN HORMONEN
• Aminozuurderivaten.
− Klein en lijken op aminozuren.
− Adrenaline, schildklierhormonen en melatonine.
• Peptidehormonen.
− Eiwitgebasseerde hormonen.
− Ketens van aminozuren.
− ADH, oxytocine, groeihormonen en prolactine.
• Vetderivaten.
− Steroïdhormonen: vetten afgeleid van cholesterol; niet oplosbaar in water, transport nodig
via het bloed en specifieke transporteiwitten. Worden afgegeven door voortplantingsorganen
en de bijnieren.
− Eicosanoïden: opgebouwd uit vetzuren.
WERKING VAN HORMONEN
Het mechanisme van de hormoonwerking zijn afhankelijk van de vraag of de hormoonreceptor zich op de
plasmamembraan of binnen de cel bevinden.
,MECHANISME 1: RECEPTOR OP CELMEMBRAAN
Peptidehormonen en eicosanoïden vestigen zich in de celmembranen van hun doelcellen.
De hormonen kunnen niet in vet oplossen, dus binden ze zich aan het buitenste oppervlak
van de plasmamembraan (met uitzondering van eicosanoïden, want deze lossen wel op en
vestigen zich aan het binnenste oppervlak van de plasmamembraan). De hormonen die zich
aan het buitenste oppervlak van de plasmamembraan vestigen, worden eerste signaalstof
genoemd. Ze hebben geen direct effect op de activiteit in de doelcel. Ze zorgen voor een
prikkel die zorgt voor de vorming van een tweede signaalstof (cyclisch AMP, cAMP) in het
cytoplasma. cAMP activeert kinase-enzymen: enzymen binden aan energierijke fosfaatgroep.
Hierdoor worden ionenkanalen geopend en in het cytoplasma worden enzymen geactiveerd.
MECHANISME 2: HORMOONINTERACTIE MET INTRACELLULAIRE RECEPTOREN
Steroïdhormonen en schildklierhormonen gaan door de plasmamembraan heen en binden
zich vervolgens aan receptoren in de cel. Ze binden zich aan receptoren in het cytoplasma of
in de celkern. Het hormoon-receptorcompex dat daarbij ontstaat, activeert of inactiveert
vervolgens specifieke genen in de celkern. Hierdoor wordt de structuur of het functioneren
van de cel wordt gewijzigd.
Schildklierhormoon kan door de celmembraan naar de celkern → geen sleutelslot principe.
Mitochondriën: zorgen dat er genoeg energie is in de cel om iets te doen.
HOE WEET EEN KLIER OF ER EEN HORMOON NODIG IS?
• Hoe weet een klier nu of er hormoon nodig is?
• Soms door concentraties bepaalde stoffen in bijv. bloed.
o De concentratie wordt gemeten.
o Negatief feedback mechanisme.
▪ Bij lage concentratie wordt er meer aangemaakt.
▪ Bij hoge concentratie wordt er minder aangemaakt .
• Algemeen: Zenuw- en hormoonstelsel werken nauw samen.
• Hypothalamus staat daarbij centraal.
o Ontvangt impulsen van het zenuwstelsel uit het hele lichaam.
o Reageert door impulsen naar hypofyse te sturen.
o Hypofyse is een hormoonklier
HYPOTHALAMUS EN HYPOFYSE
In het os spheniodale, sella turcica.
• Hypothalamus: Integratie van neuronale paden die betrokken zijn bij
autonome emotionele, somatische en endocriene functies, zoals:
o Temperatuur
o Dorst
o Honger
o Biologische klok
o Bloeddruk
, • Zijn er interacterend systeem van hormoonproducerende organen.
o Afgifte van RH (releasing hormones): stimuleert de hypofyse
o Afgifte van IH (inhibitoire hormonen): remt de hypofyse
• Hypofyse geeft 9 hormonen af.
HYPOFYSE
• Hypofyse geeft 9 hormonen af;
o Voorkwab: ACTH, TSH, GH, PRL, FSH, LH, MSH
o Achterkwab: Oxytocine en ADH
• Maakt zelf hormonen aan → adenohypofyse (voorkwab);
o Endocriene cellen omgeven door capillairnetwerk;
o Poortadersysteem;
o Verbinding tussen het zenuwstelsel en het endocriene
systeem.
o Maakt en geeft hormonen af onder invloed van regulerende
hormonen uit de hypothalamus.
▪ Bijv. groeihormonen en TSH;
▪ TSH: schildklier stimulerend hormoon.
• Geeft af onder invloed van de hypothalamus → neurohypofyse
(achterkwab)
o Geeft hormonen af die gemaakt zijn in hypothalamus;
o Bevat axonen van neuronen: cellichamen in hypothalamus.
o ADH en oxytocine
o Stuurt de schildklier aan
HYPOFYSEHORMONEN EN HUN DOELORGANEN
, POORTADERSYSTEEM VAN DE HYPOFYSE + BLOEDTOEVOER
• De bovenste hypofyse slagader voert bloed aan voor een capillairennet in
het bovenste infundibulum;
• De poortaders vervoeren bloed dat regulerende factoren bevat naar het
capillairennet in de voorkwab van de hypofyse;
• De onderste hypofyse slagader voert bloed aan voor de achterkwab van de
hypofyse;
• De hypofyse-aders vervoeren bloed dat de hypofysehormonen bevat naar
de bloedsomloop voor transport naar de rest van het lichaam.
SCHILDKLIER (GLANDULA THYROÏDEA)
• Stimuleert stofwisseling en groei;
• TSH uit hypofyse → afgifte schildklierhormoon;
• Tekort TSH → onvoldoende schildklierhormoon;
• Follikels → vormen thyroid- of schildklierhormonen;
o T4 (hormoon): thyroxine 90% → thyrosine met 4
jodiumatomen;
o T3 (hormoon): tri-joodthyronine 10% → krachtiger,
thyrosine met 3 jodiumatomen;
• Schildklierhormonen passeren makkelijk door celmembranen
en beïnvloeden bijna alle cellen in het lichaam;
• Binding aan mitochondriën zorgt voor ATP-productie welke
stofwisselingssnelheid en zuurstofverbruik laat toenemen;
• Calorigene effect;
• Noodzakelijk voor normale ontwikkeling van beenderstelsel,
spierstelsel en zenuwstelsel;
PATHOLOGIE SCHILDKLIER
STRUMA
• Vergrootte schildklier
• Kan bij zowel hyper-als hypothyreoïdie;
• Kan zorgen voor ademhalingsproblemen;
ZIEKTE VAN GRAVES
• Heel veel energie, teveel energie.
• Te veel schildklierhormonen aangemaakt;
• Uitpuilende ogen;
• Behandeling:
o Radioactief jodium toedienen;
o Nadeel is dat het vaak leidt tot het tegenovergestelde. Hierdoor moet je zelf
schildklierhormoon gaan slikken.
CALCIUMHUISHOUDING – BIJSCHILDKLIER
• Calcitonine wordt afgegeven door C-cellen (parafolliculaire cellen)
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper emdv. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,39. Je zit daarna nergens aan vast.