Samenvatting pedagogiek & didactiek
De theorie van deze samenvatting komt vanuit hoorcolleges en uit de volgende boeken:
Klamer-Hoogma, M. (2018). Klassenmanagement (tweede druk). Groningen/Utrecht:
Noordhoff Uitgevers.
Hooijmaaijers, T., & Stokhof, T. (2019). Ontwikkelingspsychologie: voor leerkrachten
basisonderwijs (4e editie). Assen: Uitgeverij Koninklijke Van Gorcum.
,Klassenmanagement
1.4 Klassenmanagement en onderwijsvisies
Jouw onderwijsvisie hangt direct samen met de wijze waarop jij je klassenmanagement vorm zal geven.
Onderwijsvisies en onderwijstradities
Behaviorisme: Het behaviorisme heeft een lineair curriculum. Het leerprogramma is opgesplitst in delen met
een relatief vaste vormgeving. Het onderwijs is gericht op het aanleren van vaardigheden en reproduceerbare
kennis. De nadruk ligt op instructie en oefenen. De leraar is de uitvoerder.
Sociaal constructivisme: Het sociaal constructivisme heeft een concentrisch curriculum. Ze gebruiken diverse
bronnen en werken met betekenisvolle gehelen. Het is gericht op begrip en samenhang. De leerkracht is
begeleider en evalueert formatief.
Groepsgericht: De groepsgerichte onderwijstraditie biedt klassikaal onderwijs. Er is een leraar per jaargroep.
Het curriculum is een uitgangspunt.
Individugericht: De individugerichte onderwijstraditie heeft het individuele kind als uitgangspunt. Ze denken in
individuele leerroutes. Het onderwijs is kindvolgend.
Schooltypen en onderwijsvisies
De vier onderwijstradities kunnen we vertalen in vier schooltypen, namelijk: neoklassikale school,
individugerichte school, gemeenschapsschool en ontwikkelingsgerichte school.
Neoklassikale school: De neoklassikale school kent een lineair curriculum. Het uitgangspunt is de groep.
Individugerichte school: De individugerichte school kent een lineair curriculum. Het individuele kind is
uitgangspunt.
Gemeenschapsschool: De gemeenschapsschool kent een concentrisch curriculum en neemt de groep als
uitgangspunt.
Ontwikkelingsgerichte school: De ontwikkelingsgerichte school kent een concentrisch curriculum en neemt het
individu als uitgangspunt.
2.1 pedagogisch klimaat
In een klas met een goed pedagogisch klimaat voelen kinderen zich veilig, heerst er een sfeer van openheid,
vrijheid en verbondenheid en worden kinderen begeleid vanuit positief vertrouwen en vanuit een organisatie
waarbij duidelijkheid, doelgerichtheid en autonomie centraal staan.
Een goede relatie tussen de leraar en de leerlingen
Pas als kinderen goed in hun vel zitten, zich prettig voelen, kunnen ze tot leren komen. Ook bij coöperatief
leren is dit belangrijk. Coöperatief leren is een werkwijze waarbij leerlingen gestructureerd samenwerken bij
het maken van een opdracht of het leren van een leerinhoud. Hierbij zijn de leerlingen verantwoordelijk voor
het eigen leerproces en dat van de groep. Om een goed pedagogisch klimaat neer te zetten, is het van belang
dat je aandacht besteedt aan de relatie die je hebt met de kinderen in je groep. Besteed ook aandacht aan
relaties onderling. Heb het daarnaast over emoties. Dit zorgt voor verbinding, compassie en acceptatie.
,Invloed als leraar
Jouw klassenmanagement, je pedagogisch en didactisch repertoire en je persoonlijkheid bepalen of kinderen
met plezier naar school gaan en met welke bagage zij de basisschool gaan verlaten. Breng het woord ‘samen’ er
vroeg in. Jij en je groep zijn er samen verantwoordelijk voor dat de sfeer fijn is, dat jullie op een positieve
manier met elkaar omgaan en dat niemand wordt uitgelachen, gepest of buitengesloten. Maak dingen vanaf
het begin bespreekbaar. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van de socratische methode. De socratische methode
is gebaseerd op het gedachtegoed van de filosoof Socrates. Het is een gespreksmethode waarbij je een stelling
poneert en door middel van kritische vragen erachter probeert te komen of deze juist is. En probeer elke dag
tijd te besteden aan sfeer verhogende activiteiten, zoals zingen en spelletjes. Als je lesgeeft met vreugde en
positieve energie, dan heeft dit weerslag op de kinderen.
Eigen verantwoordelijkheid van kinderen
Samenwerking en saamhorigheid vormen belangrijke pijlers. Kohn spreekt in dit verband over een ‘werken-
met-leerklimaat’ versus een ‘werken-voor-leerklimaat’. Hiermee duidt hij het onderscheid aan tussen werken
met kinderen die voor zichzelf aan het werk zijn en kinderen die werken voor de leraar. Bij een goed
pedagogisch klimaat krijgen kinderen verantwoordelijkheid voor hun eigen leerproces.
Balans
Bij met managen van een klas ben je voortdurend bezig met het vinden van balans. Bij het creëren van een
goed pedagogisch klimaat is het van belang dat je kunt laveren tussen alle intermenselijke processen in je klas.
Snel kunnen inspelen op situaties is daarbij belangrijk.
2.2 basisbehoeften van het kind
De drie basisbehoeften die elk mens heeft zijn: relatie, competentie en autonomie. Word hier aan voldaan, dan
kan een leerling goed leren.
Relatie
Relatie heeft te maken met een veilige leeromgeving. Kinderen voelen zich fijn in een klas, worden gezien en
vertrouwen elkaar en de leerkracht. Daarbij is het als leerkracht heel belangrijk dat je om het volgende denkt:
bouw een positieve band op, laat zien dat je blij bent dat iedereen er is of dat je aan zieke kinderen denkt, heb
aandacht voor de klas als groep (samenwerken), stel gezamenlijk normen en waarden op, kom afspraken na,
laat weten dat je beschikbaar bent, heb een open houding, neem tijd voor interactie met de kinderen, toon
belangstelling in de kinderen, ga discreet om met vertrouwelijke informatie, wees emotioneel stabiel en
benoem positieve dingen hardop.
, Competentie
Zelfvertrouwen is noodzakelijk om te kunnen functioneren. Bij competentie spelen emoties een grote rol. Als
een kind het gevoel heeft dat het iets niet kan, is de kans dat het hem daadwerkelijk niet lukt groot. De
negatieve spiraal die dan ontstaat, wordt ook wel de vicieuze cirkel van de zichzelf waarmakende onmacht
genoemd. Als leerkracht is het belangrijk om het volgende te doen: bied een gevarieerd aanbod, gebruik een
goede techniek van vragen stellen (laat kinderen elkaar helpen, zeg niet dat iets goed of fout is, help het kind
tot een beter antwoord te komen), heb een goede en enthousiaste toon, sta fouten toe, geef
positieve/doelgerichte feedback, heb realistische verwachtingen, stuur aan op succeservaringen, geef actief
beurten aan alle kinderen, bied ruimte aan verschillende manieren van leren en geef blijk van hoge
verwachtingen (ik weet zeker dat je deze taak aankan). Door tegemoet te komen aan de basisbehoefte
competentie, voelen kinderen zich uitgedaagd en aangesproken op hun intrinsieke motivatie. Je wilt iets uit
jezelf bereiken. De drijfveer is oprechte nieuwsgierigheid.
Howard Gardner beschreef 8 vormen van intelligentie.
Iedereen denkt anders over deze beschrijving, maar het gaat erom dat je in je lessen tegemoet moet komen
aan deze verschillende talenten/intelligenties om hen een gevoel van competentie te geven. Je kunt met een
gekozen werkvorm tegemoet komen aan een leerstijl van een kind (matchen) of juist het kind uitdagen een
nieuwe leerstijl te ontwikkelen (stretchen). Theorie ‘matchen en stretchen’ is van Kagan.
Autonomie
Autonomie staat voor zelfstandigheid en zelfsturing. Het heeft ook te maken met geloven in jezelf. Het kind
heeft het gevoel niet afhankelijk te zijn van anderen, maar dat het in staat is om zelfstandig besluiten te
nemen. Als leerkracht is het belangrijk dat je aan het volgende denkt: laat kinderen zelfstandig zijn, laat
kinderen meebeslissen, laten kinderen initiatieven leveren en waardeer die ideeën, daag kinderen uit
oplossingen te bedenken, geef keuzes bij het maken van taken, laat kinderen meebepalen over het lokaal en
vertrouw kinderen organisatorische taken toe.
2.3 pedagogisch vakmanschap
Als leraar leg je het fundament voor de ontwikkeling van de kinderen in de groep. Dit doe je door tegemoet te
komen aan de drie basisbehoeften en door vertrouwen te hebben in de eigen ontwikkelkracht en intrinsieke
motivatie van kinderen. Een succesvolle, effectieve leraar beschikt over een aantal basisvaardigheden. De
leraar is:
• Duidelijk
• Consequent
• Evenwichtig
Daarnaast is het belangrijk om je nog een zevental eigenschappen of vaardigheden eigen te maken, die samen
het pedagogisch vakmanschap van een adaptieve, sensitieve leraar vormen: fysieke en mentale houding,
rolmodel, integratie van duale rollen, sensitiviteit, responsiviteit, zelfkennis door middel van zelfreflectie en
uitdagende ondersteuning bieden.
Fysieke en mentale houding
Als leraar ben je de leider van je groep. Het is belangrijk dit ook op een positieve manier te laten zien in je
fysieke en mentale houding. Wat betreft je fysieke houding: ga bewust rechtop staan. Spreek vriendelijk en
duidelijk. Je houding vertelt de kinderen veel over hoe je je voelt. Op mentaal gebied heb je een houding die
ervan uitgaat dat iedereen er mag zijn. Het gaat ook over zelfcompassie: leer kinderen niet zo streng te zijn
voor zichzelf. Heb een accepterende houding . Daarmee leer je kinderen los te laten. Wees eerlijk en oprecht.
Vanuit natuurlijk gezag, dat gepaard gaat met respect voor en vertrouwen in het kind, kun je een leider zijn die
een klimaat schept waarbinnen kinderen zichzelf kunnen aansturen, vanuit innerlijke discipline. Er ontstaat dan
een proces van normalisatie. Wees emotioneel stabiel. Spreek kinderen altijd aan op gedrag en niet op de
persoon.
Hersenonderzoek heeft aangetoond dat het brein flexibel is, dat IQ geen statisch gegeven is en dat je mindset
van invloed is op het leren. Dweck noemt dit de kracht van een ‘growth mindset’, en als leraar kun je deze
mentale houding bewust aannemen. Daarnaast kun je kinderen helpen deze mindset aan te nemen. Ten eerste
door kennis over te brengen over hoe het brein werkt. Ten tweede is de wijze waarop je feedback geeft van
belang.