Week 1
Internationale betrekkingen= De relaties en interacties tussen staten. Wereld bestaat uit
verschillende politieke gemeenschappen (staten). De staat heeft grote invloed op de manier
waarop mensen leven en denken. Het systeem van staten is onmogelijk te ontlopen.
Noord-Korea is volgens realisme model met Zuid-Korea maar liberalistisch met China.
Soevereine staat= Regering, democratisch maar kan ook dictatuur. Is een territorium met
grenzen, permanente bevolking en een onafhankelijk macht aan het hoofd.
Soevereiniteit= Regering hoogste gezag en geen verantwoording af te leggen.
De rol van de staat= Veiligheid, vrijheid, orde, gerechtigheid en welvaart.
Weak states= Betekent dat zwakke staten instituties hebben, economisch vaak
onderontwikkeld zijn en er weinig nationale eenheid is (Laag ‘empirical statehood’,
allerzwakste staten is een failed states).
Kenmerken failed states= Verlies controle van geweld monopolie, afname autoriteit die
collectieve beslissingen, geen publieke diensten en onvolwaardig lid in internationale
gemeenschap.
Strong power= Militaire kracht
die een staat heeft is groot
(zwakke militaire kracht is
weak power).
Geschiedenis
De vrede van Westfalen (1648)= Vrede maakte einde aan Dertigjarige oorlog (huidig
Duitsland) en de Tachtigjarige oorlog (Nederland-Spanje). Eerste keer dat het idee van
staatssoevereiniteit wordt verankerd. Staten sluiten verdragen zonder toestemming van de
kerk.
Amerikaanse revolutie= Britse koloniën in Noord-Amerika. Amerikaanse grondwet rond
1700 maakt VS voorbeeld voor de wereld.
Agrarische revolutie (midden 18e eeuw)= Zorgt voor bevolkingsgroei en het einde van de
kleine boer. Wordt massa voedsel geproduceerd.
Industriële revolutie (midden 18e eeuw)= Leidt tot een verhoogd productieniveau,
specialisatie, verstedelijking en het Britse imperium.
Ook voor einde absolutisme (macht komt niet meer van God), volk centraal, opkomt
Grondwet en uiteindelijk algemeen kiesrecht.
Natie= Betreft een groep mensen met een gedeeld grondgebied, taal, cultuur, verleden en
toekomst. Natievorming wordt in de 19e eeuw een streven van staten, en hiermee ontstaat
nationalisme.
Verdrag van Versailles= Duitsland werd schuldig gewezen voor de eerste wereldoorlog.
Hierom moeten zij herstel betalingen leveren aan andere landen. Duitsland raakt in enorme
crisis.
Volkenbond= Voorloper van Verenigde Naties dat gestart was na de eerste wereldoorlog.
Iedere staat die een probleem vormde werd uit de Volkenbond gezet, dus daar kon niet mee
gesproken worden.
1
, Tweede Wereldoorlog= Duitsland verbreekt het Verdrag van Versailles onder de leiding van
Hitler. Duitsland en Japan verliezen de oorlog en de VS, Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie
zijn de overwinnaars.
Naoorlogse Wereldorde= U.S.A. vs. Sovjet-Unie, eerste wereldlanden is aanhangers USA,
tweede wereldlanden is Sovjet Unie aanhangers en derdewereld landen bemoeien zich er
niet mee. Koude oorlog tussen beide grootmachten. Dekolonisatie en einde Europese
grootmachten.
Realisme= Als je staten los laat, loopt het uit de hand. Constant angst en wantrouwen. Alles
wat staten doen om elkaar te ondermijnen past bij dit theoretisch model.
Macht staat centraal in het realisme. Samenwerking tussen staten is moeizaam en nooit
langdurig. Realisme gaat over zelfbehoud.
Er is een angst voor andere staten. Met macht probeer je ervoor te zorgen dat andere staten
niet over je heen lopen.
Voorbeeld dat realisme verklaart is Noord-Korea, maar niet Europese Unie want Europese
landen hebben over algemeen weinig wantrouwen en kunnen samenwerken.
Macht= Mogelijkheid een ander te beïnvloeden. Macht is relatief (land A machtiger dan land
B, maar niet dan land C). Alle internationale relaties zijn geworteld in macht
Hard power= belonen en afstraffen
Soft power= Agenda setting
Hobbes Leviathan= Elke man is een vijand voor elke man. Zonder wetten leeft iedereen in
constante angst. Het leven van een persoon is alleen, leeg, vies en kort.
Internationale Anarchie en het Security Dilemma= Er is geen internationale autoriteit.
Staten zijn elkaars gelijken en hebben geen directe controle over elkaar. Er is onzekerheid
over elkaars motieven. Reactie hierop is onzekerheid waardoor staten zich bewapenen. Dit
kan leiden tot spanning, wat weer kan leiden tot onveiligheid. Niemand is de baas.
Bewapening als bron van veiligheid of als reden voor aanval.
Soorten realisme=
Klassiek realisme= Macht vraagt om verantwoordelijkheid.
Stability theory= Staten vrezen elkaar en weten niet hoe ze met elkaar om moeten
gaan. Hierdoor was spanningsveld maar ook vrede, want staten houden elkaar in
balans want de gevolgen van oorlog zijn te groot (Bipolair systeem). Nu een
multipolair systeem want meerdere machtige kleinere staten zorgen ervoor dat het
onduidelijk is wie aan de macht is.
Defensive realisme= Kan een staat ooit genoeg macht hebben? Staat wilt altijd meer
macht, maar wereld dominantie is onmogelijk. Daarom blijven staten binnen regio
voor zelfbehoud.
Beperkingen van realisme= Teveel nadruk op macht, past realisme nog wel bij globalisering.
Right to Protect principe (R2P)= Een beperking van staat soevereiniteit. Andere staten
hebben het recht om in te grijpen in andere landen, bijvoorbeeld bij genocide.
Bipolaire vrede= 2 grote staten die elkaar in evenwicht houden, waardoor er vrede is.
2