MATERIEEL STRAFRECHT
INTRODUCTIE
Strafrechtelijke aansprakelijkheid 3 hoofdonderdelen
1. Via strafbaarstelling van gedrag in een delictsomschrijving (en vaststelling daarvan in het
strafproces). in dit vak komt vooral dit punt aan de orde.
2. Als de overheid het strafvervolgingsrecht mag uitoefenen: vervolgingsuitsluitingsgronden:
ne bis in idem (art. 68), dood verdachte (art. 69), verjaring (art. 70 e.v.), verdachte < 12
jaar, (Pikmeer I en II en Volkelarrest: in hoeverre is de (de)centrale overheid te
vervolgen?
3. Sancties: de sanctie tegen een bepaald delict bedreigd + aangevuld met de algemene
regeling van het sanctiestelsel in boek 1 Sr, bijv. art. 14a Sr.
Relatie materieel en formeel strafrecht De vraag naar de strafrechtelijke aansprakelijkheid
ontstaat uitsluitend in concrete strafzaken die tegen een verdachte in het dagelijks leven op basis
van een concreet strafbaar feit tegen een verdachte worden gevoerd. Vragen van materieel
strafrecht beginnen pas binnen concrete strafbare feiten die eerst eens moeten worden
opgespoord, vervolgd en in een tenlastelegging aan de rechter moeten worden voorgelegd. Eerst
op basis van zo’n tenlastelegging, gaat de rechter vragen van materieel strafrecht beantwoorden.
Die relatie, en een goed begrip daarvan, is cruciaal:
- Art. 27 Sv: verdachte = degene tegen wie een redelijk vermoeden van een strafbaar feit is
ontstaan; dan gaan we/kunnen we gaan opsporen.
- Art. 261 lid 1 en 2 Sv: dagvaarding met opgave van het feit (zowel feitelijk feit als juridisch
feit; delict) dat ten laste wordt gelegd.
- Art. 338/350/351 en 352 Sv: de rechter moet vaststellen of het tenlastegelegde bewezen
is, of dat een strafbaar feit is en of de verdachte ter zake strafbaar is.
Het materiële strafrecht komt alleen tot leven, wordt alleen geoperationaliseerd via/door middel
van/het gebruik van/de inzet van het formele strafrecht, het strafprocesrecht dat wordt
uitgeoefend in een concrete strafzaak n.a.v. een concreet strafbaar feit.
Materieelrechtelijk ‘een strafbaar feit’ is:
- Vanuit het legaliteitsbeginsel van art. 1 lid 1 Sr (wetgevingsopdracht).
- Naar de/alle afzonderlijke delicten/delictsomschrijvingen in Boek 2/3 Sr - aangevuld met
de meer algemene aansprakelijkheidstellingen.
- Leidend tot het rijtje van ‘voorwaarden voor strafbaarheid’ waaraan in elke strafzaak
opnieuw aan voldaan moet zijn, wil er gestraft kunnen worden.
Strafbaar feit = persoonlijke gedraging, die een wettelijke delictsomschrijving vervult en
daarnaast, behalve aan schuld te wijten, ook wederrechtelijk is.
- Wederrechtelijkheid is de objectieve zijde van het delict.
Steeds gelden naar materieel strafrecht deze 4 voorwaarden. De volgorde is logisch en
dwingend. Pas als aan alle vier de voorwaarden voldaan is, rijst de vraag: (welke) straf?
Staat i.v.m het bestaan van strafuitsluitingsgronden in het materiele strafrecht.
Formeelrechtelijk hoe stelt de rechter in een concrete zaak vast dat aan elk der voorwaarden
voor strafbaarheid voldaan is? Beantwoording van die vraag noopt tot het onderscheid van:
- De (te bewijzen) bestanddelen uit de delictsomschrijving van het betreffende strafbare feit,
- Versus: de elementen (overige voorwaarden voor strafbaarheid) in de concrete strafzaak.
Bestanddelen: voorwaarden die de wetgever in de concrete delictsomschrijving heeft opgenomen
en verwoord. Die voorwaarden zullen via art. 261 in de tenlastelegging worden opgenomen.
Ter zake van die tenlastelegging gaat de rechter na of die bewezen kunnen worden; ‘wettig en
overtuigend’; art. 338 Sv.
Die stand van zaken betekent twee dingen:
- In elke strafzaak steeds weer nagaan: wat is dan precies aan bestanddelen in een
bepaalde strafbaarstelling / concrete tenlastelegging opgenomen en ‘bedoeld’:
1
, - Als dat zo is, als de rechter bewezen heeft geacht dat de verdachte de bestanddelen van
een concreet strafbaar feit heeft vervuld, betekent dat nog niet zonder meer
strafrechtelijke aansprakelijkheid verdachte mogelijkheid strafuitsluitingsgrond.
Dat aan deze voorwaarden voor strafbaarheid voldaan is staat niet in de delictsomschrijving, dus
niet in de tenlastelegging dus hoeft niet bewezen te worden/valt niet onder art. 338 Sv’
- Rechter kan van ‘geen noodweer’ uitgaan, tenzij voor hem noodweer (art. 39 Sr),
‘aannemelijk is geworden’ (door verweer, of uit de stukken, etc).
Als de rechter meent dat aan één van deze twee voorwaarden voor strafbaarheid niet voldaan is,
volgt geen vrijspraak, maar ‘ontslag van alle rechtsvervolging’.
Een verweer ter zake waarmee hij niet mee gaat, moet hij gemotiveerd weerleggen: art. 358 lid 3
jo. 359 lid 2 Sv.
Dat is het onderscheid tussen de eerste en derde vraag van 350 ter zake van vaststelling van
materieelrechtelijke aansprakelijkheid.
Die voorwaarden die element zijn van het concrete/betreffende delict worden niet ten laste
gelegd en hoeven niet bewezen te worden. De rechter moet wel vaststellen dat er aan voldaan is.
‘Aan de middelen voorafgaande beschouwing’:
- Algemene uitgangspunten voor de invulling van het betreffende algemene leerstuk uit de
strafrechtelijke aansprakelijkheid;
- Andere / daarop volgende zaken worden aan de hand daarvan getoetst en beoordeeld.
Reikwijdte van strafrechtelijke aansprakelijkheid staat altijd ter discussie.
1. Een bestaande strafbaarstelling ‘uitdagen’ (zelfdoding).
2. Uitbreiding van strafuitsluitingsgronden.
3. Veranderingen in de strafbaarheid: beweging naar voren.
4. Discussie over wat strafbaar moet zijn/criteria voor strafbaarstelling.
5. Sanctiestelsel / samenloop (art. 55 e.v. Sr) (doodslag 15 / moord 30 jaar).
LEGALITEITSBEGINSEL
Legaliteit: gecodificeerd art. 1 Sr. Dit is de ‘hoeksteen’ van het strafrecht.
- Eveneens in art. 16 Gw, 7 EVRM, 15 IVBPR, 11 UVRM, 49 HvGr EU en 5:4 Awb.
Drie dimensies:
- Constitutionele: de wetgever verleent bij wet het recht tot straffen aan staatsorganen en
functionarissen.
- Rechtsbeschermend: de wet stelt grenzen aan het recht tot straffen (rechtszekerheid en
rechtsgelijkheid).
- Generaal-preventieve: rationele reactie op criminaliteit, criminele politiek ter voorkoming.
Legaliteit:
- Gebondenheid Staat/wetgever en rechter aan de wet.
- Rechtsstaatgedachte/’Rule of Law’.
- Samenhang met schuldbeginsel.
- Historische achtergrond Magna Carta; Beccaria + Feuerbach: sturende werking van de
strafwet.
- Franse Verklaring 1789.
- Samenhang met strafvordering.
EHRM invulling art. 7 lid 1 EVRM door EHRM:
- Geen terugwerkende kracht en iemand daarvoor mogen bestraffen.
- Wet moet het strafbare feit en diens straf beschrijven.
- Mag niet naar analogie gaan redeneren.
- Het moet duidelijk omschreven zijn.
- (lichtere straf gaat wel voor, lex minor).
Uitwerking:
2
, 1. Duidelijk geformuleerde delictsomschrijvingen (lex certa-beginsel/bepaaldheidsgebod)
2. Gebondenheid van de rechter aan de tekst van de wet (lex stricta).
3. Analogieverbod (ad malam partem).
4. Gewoonterecht geen directe bron van strafrecht (lex scripta).
5. Verbod van terugwerkende kracht (maar lichtere strafwet gaat voor, lex mitior).
6. Strafrechtelijke sancties ook gebonden aan de wet.
EHRM:
- Law omvat zowel geschreven als ongeschreven recht.
- Law moet dus ‘accesible’ en ‘foreseeable’ zijn (net als de toepassing daarvan).
- Uitzondering in lid 2 (ivm Neurenberg-tribunaal).
- ‘Inevitable element of judicial interpretation’ (EHRM 22-11-1995)
o There will always be a need for elucidation of doubtful points and for adaptation to
changing circumstances.
o The progressive development of the criminal law through judicial law-making is a
well-entrenched and necessary part of legal tradition.
o Article 7 of the Convention cannot be read as outlawing the gradual clarification of
the rules of criminal liability through judicial interpretation from case to case,
provided that the resultant development is consistent with the essence of the
offence and could reasonably be foreseen.
Visies op het legaliteitsbeginsel (Huidige) invulling en waardering van het legaliteitsbeginsel:
- Rechtsbescherming versus instrumentaliteit.
- Regelconceptie versus rechtenconceptie.
- Belangen burger als (potentiële) verdachte versus belangen (potentieel) slachtoffer.
Verhouding wetgever en rechter
- Rechtsvinding (of rechtsvorming).
- Legisme of een wat vrijere benadering?
- Interpretatiemethoden (van grammaticaal tot creatief).
- Star of dynamisch strafrecht?
Hoe? Mensenroof-arrest en Runescape-arrest.
DOORWERKING EU STRAFRECHT: MATERIEEL STRAFRECHT
De ontwikkeling van ons strafrecht vindt plaats door nieuwe wetgeving en rechtspraak. Een deel
van de wetgeving is afkomstig uit Brussel (EU-wetgeving) en een deel van die rechtspraak is
afkomstig uit Luxemburg (Hof van Justitie).
Europese Unie en materieel strafrecht:
- De EU heeft een communautaire wetgevingsbevoegdheid op terreinen als financiële
sector, douane, landbouw, gezondheidszorg:
o Kan bepaalde verboden opstellen; die lidstaten strafrechtelijk handhaven.
- Sinds het Verdrag van Amsterdam in 1997 is er een bevoegdheid (secundaire
wetgevingsbevoegdheid) voor de EU voor de harmonisatie van materieel strafrecht.
- De ontwikkeling van het Nederlandse strafrecht wordt mede bepaald door EU-wetgeving.
De ontwikkeling van het EU-strafrecht is grofweg als volgt verlopen:
1. Lidstaten zijn soeverein in strafrechtelijke normstelling en rechtshandhaving. Echter:
noodzaak goede strafrechtelijke samenwerking door vrij verkeer personen/goederen:
a. Daarom instrumenten voor strafrechtelijke samenwerking in enge zin (kleine
rechtshulp, uitlevering, overdracht tenuitvoerlegging van straffen).
2. Pas echt effectief samenwerken als strafbare feiten overal op dezelfde wijze zijn strafbaar
gesteld harmonisatie van het materieel strafrecht.
3. Nog meer verbetering mogelijk door coördinatie van opsporing en vervolging in de
lidstaten
4. Een aantal bevoegdheden en bepaalde fundamentele rechten zijn geharmoniseerd.
3