100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting - Ontwikkelingspsychologie 2023 €9,99   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting - Ontwikkelingspsychologie 2023

 143 keer bekeken  3 keer verkocht
  • Vak
  • Instelling

Dit is een duidelijke en gedetailleerde samenvatting van de Powerpoint met goede notities uit de lessen van Ontwikkelingspsychologie gegeven door Prof. Van Heel. Hiermee heb ik een 13/20 behaald. Succes ermee!

Voorbeeld 7 van de 74  pagina's

  • 8 juli 2023
  • 74
  • 2022/2023
  • Samenvatting
avatar-seller
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
= wetenschappelijke studie van de veranderingsprocessen & stabiliteit bij (een) individu(en) vanaf
conceptie tot aan dood op verschillende domeinen in wisselwerking met de omgeving
Wetenschappelijke studie
- Vragen stellen
- Verklaring formuleren
- Onderzoek dat verklaring steunt/verwerpt
2 populaire types van onderzoek:
- Correlationeel
= kijken of er een verband/samenhang is tussen 2 evenwaardige variabelen (niet ingrijpen)
= correlatie is geen causatie (geen oorzakelijk verband dus niet het ene door het andere)
Bv. correlatie tussen kijken naar gewelddadige programma’s en agressie
- Experimenteel
= onderzoekers doen experimenten en kijken of een situatie verandert
= gedeeltelijk ingegrepen (1 aspect veranderen om te kijken welke invloed het heeft op de
uitkomst)
Bv. nature VS nurture (Bv. tweelingen of drielingen bij adoptiegezinnen plaatsen), stilstaan bij ethiek (Bv.
een controlegroep geen zorg verlenen)

Van conceptie tot dood
- Verschillende levensfases
- Geen strikte definitie:
o Culturele invloeden
Bv. overgangsritme naar volwassenheid, formele educatie
o Sociologische invloeden
Bv. meer instroom hoger onderwijs, economische situatie

Op verschillende domeinen
- Fysiek
- Cognitief
- Socio-emotioneel
In wisselwerking met de omgeving Bv. nature VS nurture, bio-
ecologisch model
Basisthema’s
Continu of discontinu?
- Continu
= geleidelijke toename van een zelfde soort vaardigheid, toename van ‘ontwikkeling’
kwantitatieve verandering
Bv. geleidelijke verandering in lengte / als kind leert praten, leert het 1 woordje per dag (elke dag komt er
een woordje bij)
- Discontinu
= verschillende stadia/stappen met verschillende specifieke kenmerken, telkens nieuwe
vaardigheid aanleren  kwalitatieve verandering
Bv. in stappen = taalontwikkeling / kind kan op 1 jaar niet praten maar op 2,5 jaar wel (kwaliteit
bijgekomen)

Universeel of individueel?
- Universeel
1

, = iedereen neemt dezelfde stappen op ongeveer zelfde moment MAAR 1 bepaald moment is
uitermate geschikt voor leren vaardigheid  kritieke/gevoelige perioden
Bv. kindje op potje leren gaan, goed leren wandelen op 1 jaar, kind heeft goede ouder nodig om zich te
hechten

- Individueel
= iedereen eigen traject
= verschillende contexten
Bv. ene sneller okselhaar dan ander
= unieke combinaties van genen en omgeving  individuele paden van ontwikkeling met
gemeenschappelijke trends
Nature-Nurture debat
= genetische EN/OF omgevingsinvloeden
- nature: aangeboren, biologische predisposities  gebaseerd op genetische overdracht
- nurture: fysische & sociale wereld  beïnvloedt biologische en psychologische ontwikkeling
= beiden bepalen levensloop

THEORETISCHE KADERS
Psychoanalytische theorie (Sigmund Freud)
= onderbewustzijn heeft grote invloed op PH & gedrag
- Freudiaanse verspreking
“ik wil iedereen graag welkom heten en verklaar bij deze de vergadering dan ook gesloten”

ES (id)
- Biologische driften zijn basis van psychisch leven (lustprincipe)  eros (levensdrift) & thanatos
(doodsdrift)
- Onbewust, vanaf geboorte
Bv. baby heeft honger

ICH (ego)
- Bewust, rationeel deel van psyche (realiteitsprincipe)
- Ontstaat vroeg in babytijd
- Kanaliseert impulsen van het ES
Bv. ik zie een mooie auto staan, ik ga vragen of de auto te koop is
Bv. kind heeft honger en vraagt ‘mag ik eten?’

UBER-ICH (super-ego)
- Het geweten Bv. wat is goed en kwaad?
ontwikkelt tussen 3 en 6 jaar (door interactie met ouders)
Psychoseksuele ontwikkeling
= als er te weinig/te veel bevrediging is tijdens een bepaalde fase  fixatie
Bv. te weinig of te veel bevrediging tijdens orale fase  roken op latere leeftijd

Bv. ouders tijdens kindertijd gelachen over iets  kind wordt pietje precies

Psychosociale theorie (Erik Erikson)
= nadruk op sociale interactie  SL & cultuur beïnvloeden ons
- Verdere ontwikkeling na adolescentie
2

, <-> psychoanalytische theorie
- 8 ontwikkelingstaken
= 8 ‘conflicten’ die opgelost moeten worden
= nooit volledig opgelost
Baby (0-1 jaar)  basis vertrouwen VS wantrouwen
Peuter (1-3 jaar)  autonomie VS schaamte & twijfel
Kleuter (3-6 jaar)  initiatief VS schuld
Kind (6-11 jaar)  vlijt VS minderwaardigheid (= nood aan positieve bekrachtiging)
Adolescentie (12-18 jaar)  identiteit VS identiteitsverwarring
Jong volwassenheid (18-30 jaar)  intimiteit VS isolement
Volwassenheid (30-60 jaar)  scheppend VS stagnatie
Ouderdom (60+)  ik-integriteit (blij zijn met wat je in je leven gedaan hebt) VS wanhoop
Behaviorisme (John Watson)
= begrijpen van ontwikkeling  observeerbaar gedrag & externe stimuli die dit gedrag uitlokken
- geen levensfases
- kwantitatieve ontwikkeling
Bv. Little albert (klassiek conditioneren toegepast op kind,
kindje voelen aan pels en dan met metalen lawaai maken
zodat kindje verschiet, kindje bang van pels)
- Inspiratie bij Pavlov (’s hond)
= klassieke conditionering
Klassieke conditionering
= verklaart geen actief gedrag
- Gedrag door reacties
- Eerder reacties
- Automatisch gedrag
Operante conditionering (B.F. Skinner)
= gedrag aanleren door straf en beloning
- Individu nog steeds passief
- Stimulus  gedrag
Gedrag dat aangeleerd is = kan ook afgeleerd worden
 basis voor gedragsmodificatie
Sociaal-cognitieve leertheorie (Albert Bandura)
= aandacht aan cultuur & context
= gedrag leren zonder dat het door iemand is aangeleerd
- Leren gevolg van observatie  ‘modelling’
o NIET trial and error
o NIET nodig om gevolgen te ervaren
- Gedrag


3

, = observatie  herinneren gedrag  accuraat herhalen van gedrag  motivatie om gedrag te
stellen
- Sociaal = leren van andere
- Cognitief = cognitieve vaardigheden vereist
= actievere rol van individu (<-> behaviorisme)
Cognitieve leertheorie (Jean Piaget)
- Vier universele fases van cognitieve ontwikkeling
= kwantitatieve & kwalitatieve ontwikkeling
- Overgang = gevolg van: maturatie (rijpheid) EN relevante ervaring
- Schema’s als centraal concept
= mentale patronen om omgeving te begrijpen
= obv eerdere ervaringen
Bv. ik ga op restaurant dus ik weet hoe ik mij moet gedragen
- Assimilatie
= begrijpen van een ervaring obv bestaande schema’s
- Accommodatie
= schema’s aanpassen obv nieuwe informatie
Bv. op restaurant heb ik geleerd om mijn servet op mijn benen te leggen

Sensori-motorische fase (0-2 jaar): coördinatie van zintuigen dmv motorische responsen, sensorische
nieuwsgierigheid, taal gebruikt om te vragen & categoriseren, object permanentie
Pre-operationeel (2-7 jaar): symbolisch denken, correct taalgebruik om concepten te benoemen,
verbeelding & intuïtie sterk aanwezig, abstract denken moeilijk, conservatie ontwikkeld
Concreet operationeel (7-11 jaar): concepten worden begrepen in concrete situaties, tijd, ruimte en
hoeveelheden worden begrepen en toegepast maar niet als afzonderlijke abstracte concepten
Formeel operationeel (11+): theoretisch, hypothetisch, voorwaardelijk denken, mogelijkheid tot abstract
en logisch redeneren, plannen wordt mogelijk (strategie), concepten kunnen getransfereerd worden naar
andere contexten
Humanistisch perspectief (Carl Rogers)
- Stelt unieke menselijke kwaliteiten centraal
= NIET onderbewustzijn (psycho analyse)
= NIET omgeving (behaviorisme; sociaal cognitief leren)
= NIET rationeel cognitieve processen (cognitieve theorie)
- Vrije wil staat centraal
- Self-actualization is doel in het leven (Maslow)
= toestand van ‘zelf vervulling’ door het optimaal benutten van
het eigen potentieel
Contextueel perspectief (Urie Bronfenbrenner)
= bio-ecologisch model = 5 omgevingsniveaus
- Microsysteem
= bidirectionele interacties van kind met onmiddellijke omgeving
Bv. kind met ouders, verzorgsters
- Mesosysteem
= relaties tussen microsystemen
Bv. thuis, school, buurt
- Exosysteem
= sociale settings waartoe kind zelf niet behoort
Bv. werksituatie ouders
- Macrosysteem
4

, = culturele waarden, wetten, gebruiken
Bv. geloof, wetgeving
- Chronosysteem
= dynamisch, steeds veranderende aard van omgeving
Bv. verandering gezinsstructuur

Socioculturele theorie (Lev Vygotsky)
= ontwikkeling ontstaat door wederkerige interactie tussen kind & omgeving
- Minder belang persoon zelf
- Minder belang biologische factoren
= interactie met ‘meer kundige’ leden van maatschappij
Belang van cultuur  overdracht cultuur naar nieuwe generatie
Evolutionaire psychologie (Konrad Lorenz)
= basis in evolutieleer (Darwin)
Bv. hechting geboorte eend = hecht zich meteen aan 1ste persoon dat het ziet dus aan Lorenz

- Uitbreiding ethologie
Bv. welke rol speelt onze biologische achtergrond
- Onderzoekt adaptieve waarde van menselijke vaardigheden
- Sensitieve periodes
= optimaal tijdstip voor ontwikkeling van bepaalde capaciteiten
o Individu = speciaal gevoelig voor omgeving
o Capaciteit = later moeilijker te verwerven
o grenzen minder gedefinieerd dan bij kritische periode
SAMENVATTING
Perspectief Ideeën over gedrag & Belangrijkste Bv.
ontwikkeling aanhangers
Psychodynamisch Gedrag gemotiveerd door: Sigmund Freud, Erik Adolescent met overgewicht = fixatie op
innerlijke, onbewuste krachten uit Erikson orale ontwikkelingsfase
kindertijd  weinig controle,
onbewust
Behavioristisch Bestuderen waarneembaar John B. Watson, F. Adolescent met overgewicht beloond
gedrag & omgevingsstimuli Skinner, Albert door goede voedings- en
Bandura bewegingsgewoonten
Cognitief Invloed gedrag door Jean Piaget Adolescent met overgewicht = geen
veranderingen in manier waarop effectieve manieren geleerd om op
mensen weten, begrijpen & gewicht te blijven & hecht geen aarde
aan goede voeding
denken
Humanistisch Gedrag is gekozen door vrije wil & Carl Rogers, Abraham Adolescent met overgewicht kan er
motivatie van onze natuurlijke Maslow uiteindelijk voor kiezen om een optimaal
capaciteiten om te streven naar gewicht te zoeken als onderdeel van een
algemeen patroon of individuele groei
het bereiken van volledig
potentiaal
Systemisch Gedrag bepaald door relatie Lev Vygotsky, Urie Adolescent ontwikkelt overgewicht door
tussen individuen: hun fysieke, Bronfenbrenner gezinsomgeving waarin voeding &
cognitieve, persoonlijkheids & maaltijden ongewoon belangrijk &
verworven met familierituelen
sociale wereld
Evolutionair Gedrag is resultaat van Konrad Lorenz door Adolescent met overgewicht heeft
genetische ergernis voorouders. Charles Darwin genetische aanleg voor overgewicht.
Gedrag & eigenschappen Dankzij extra vet konden voorouders
overleven in tijden van schaarste
aangepast om overlevingskansen
onze soort te bevorderen 
natuurlijke selectie



PRENATALE PERIODE
5

,Genetica
Genetica al bepaald vanaf conceptie = ‘genetic makeup’
 grote invloed op ontwikkeling
= zeker niet deterministisch (= niet alles heeft oorzaak)
Gedragsgenetica
= bestudeert in welke mate menselijke kenmerken, eigenschappen, vaardigheden, gedragingen bepaald
worden door combinatie van/verhouding tussen erfelijkheidsinvloeden & omgevingsinvloeden
- Genen + omgeving (gedeelde omgeving & specifieke omgeving)
- Hernieuwde aandacht: erfelijkheid is belangrijk  omgevingsfactoren bepalen sterk de effecten
van genen
- Nature-Nurture debat
Type onderzoek:
- Familieonderzoek
= stamboomonderzoek
= familiaal voorkomen (in vergelijking tot populatie)

- Tweelingenonderzoek
= monozygote tweelingen (identiek – eeneiig)
= dizygote tweelingen (niet-identiek – twee-eiig)

- Adoptieonderzoek
= genetisch verwante personen in verschillende milieus
= genetisch verschillende personen in hetzelfde milieu
Maten van overeenkomst:
- Heritability (correlatie)coëfficiënten voor continue variabelen
Bv. IQ : MZ .86, DZ .60  heritability van .50

- Concordantie voor kwalitatieve variabelen (aan- of afwezig)
= percentage van de verwanten die beiden het kenmerk hebben
Bv. autisme MZ 65%, DZ 10%

Interactie VS correlatie
- Genen-omgevingsINTERACTIES
o Invloed genetische aanleg  enkel tot uiting in bepaalde context
o Invloed bepaalde context  enkel tot uiting bij bepaalde genetische aanleg
Bv. genetische predispositie voor depressieve stoornis  depressieve stoornis komt enkel tot
uiting na overlijden familielid = dezelfde aanleg, maar andere omgeving  depressieve stoornis
niet tot uiting
o Wederzijdse beïnvloeding = niet constant over individuen, omgevingsomstandigheden &
levensloop

- Genen-omgevingsCORRELATIES
o Passieve links
= ouders geven genen door MAAR ook omgeving in overeenstemming hiermee (of juist
niet)
o Evocatieve / reactieve links
= het ondersteunen / aanmoedigen van gedrag met basis in genen
Bv. je bent groot dus daardoor ook goed in basketbal

6

, o Actieve / niche-picking links
= een persoon is meer aangetrokken tot & zoekt ervaringen op die in overeenstemming
zijn met zijn genotype
Bv. ik luister graag naar muziek dus ik ga een muziekinstrument spelen

Epigenetica
- Genetische invloed = NIET STABIEL doorheen ontwikkeling
- Genexpressie beïnvloedt door omgeving
= niet genetische code zelf!
= epi-genetica = ‘bovenop genetica’
- 2 genetisch identieke mensen kunnen verschillen door ervaring
- Epigenetische overerving
Bv. Hongerwinter
Risicofactoren voor ontwikkeling
- Teratogenen
= stof, virus
o schadelijk voor de ongeboren foetus
o tegengehouden door placenta MAAR beperkt

- Timing tijdens zwangerschap
= in bepaalde periodes meer schade dan in anderen
= afhankelijk van foetale ontwikkeling
Bv. Cytomegalovirus

- Voedingspatroon moeder
- Leeftijd moeder
= sociologische verschuiving
- Prenatale steun
- Gezondheid moeder
- Druggebruik moeder
- Alcohol/tabak gebruik moeder
- Ook rol vader!

DE GEBOORTE
- Vooraf opstellen geboorteplan (België)
Bv. verdoving of niet? Mag vader uit kamer? Mag vroedvrouw foto’s trekken?
- Volledig uit geboortekanaal
o = beginnen huilen, ook om longen te legen
o eerste keer zelfstandig ademen
- Intens moment voor baby & ouders
- Eerst (visuele) screening obv APGAR-schaal
= kijken of het goed gaat met baby
= op minuut 1, 5 en 10 bij geboorte
A = apperiance (verschijning) = kleur huid, P = pols, G =
grimace (reflexinstabiliteit), A = activiteit (spierspanning) &
R = respiration (ademhaling)
< 4 = onmiddelijke reanimatie, 4-7 = mogelijk reanimatie nodig, 7-10 = normaal

Golden hour
= huidcontact  ook bij vader (meemoeder)
7

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Fransbouwer. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €9,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 80364 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€9,99  3x  verkocht
  • (0)
  Kopen