Hoorcollege 1: Inleiding infectieziekten
Tijdens infectieziekten gaan we het hebben over virussen,
parasieten en eukaryoten. Een virus is erfelijk materiaal en
kan alleen leven in een gastheer. Een eukaryote heeft een
vele malen ingewikkeldere opbouw dan een virus en kan
op zichzelf leven.
Infectieziekten vragen
Wat, hoe, wanneer en wie? Zijn essentiële vragen in
infectieziekten. Kijk naar overdraagbaarheid, hoe snel iets overdraagt, wie zijn de
risicogroepen en wie worden er ziek.
Ebolavirus en SARS-cov-2
Corona is een RNA virus met een envelop, helicaal, en is mens-mens overdraagbaar; veel
mutanten is geen verrassing. Het is een zoönose, van vleermuis/vogel op mens. Ebola virus
is geen luchtweginfectie en daarom minder makkelijk overdraagbaar (door lijkvocht, bloed)
dan corona. Ebola virus is ontzettend virulent, de gastheer gaat snel dood waardoor het
virus lastig over te dragen is. Ebola heeft symptomen die lijken op malaria, waardoor de
diagnose vaak misplaatst is, en ebola alsnog wordt overgedragen. Mensen met ebola
moeten in isolatie om overdracht te voorkomen. Malaria is niet direct mens-mens
overdraagbaar (vector).
Etiologie
Etiologie is het achterhalen van de oorzaak van een ziekte. Robert Koch; om te kunnen
bewijzen dat een organisme ziekte veroorzaakt moet je dierproeven doen. Hierdoor is
mogelijk te bewijzen dat een bepaald organisme bepaalde symptomen veroorzaakt. Dit door
middel van muis proeven (organisme isoleren) en dan inspuiten bij levende muizen.
Classificatie
Kennis van het organisme en bijbehorende symptomen zijn belangrijk voor de behandeling
en de maatregelen die je moet treffen om verspreiding te voorkomen. Dit is lastig bij een
nieuw virus, bacterie of parasiet.
Malaria
De transmissie van malaria gebeurt door een mug. Het is niet direct mens-mens
overdraagbaar. Mensen die ebola hadden, kregen diagnose malaria en gingen niet in
isolatie. Ebola is wel mens-mens overdraagbaar en een zoönose (ook infectie van
gewervelde dieren). Het springt over van de vleermuis naar de mens en is dan mens-mens
overdraagbaar. Omdat mensen niet in isolatie gingen werd ebola een groot probleem. Ebola
is daarnaast een RNA virus; gevoelig voor mutaties en kan zich makkelijk aanpassen aan
nieuwe omstandigheden door het RNA-polymerase (heel foutgevoelig), bij DNA-polymerase
worden de foutjes aangepast (door proofreading systeem) en dit is minder foutgevoelig.
Transmissieroutes
1. Mens-mens. Een bepaald deel ontwikkelt ziekte maar ook een groot deel is
asymptomatisch; een subklinische infectie, je bent dan een reservoir en kan
besmettelijk zijn afhankelijk van de ziekte (sommige ziekte zijn besmettelijk zonder
symptomen andere alleen met symptomen).
, 2. Dier-mens, een zoönose.
3. Mens-vector (insecten)-mens of dier-vector-mens. Je moet bij deze transmissie ook
de vector aanpakken om verspreiding te voorkomen (reservoir).
4. Besmette oppervlakken, voedsel, water en aarde
Hoe lang een virus kan overleven in de omgeving heeft te maken met omstandigheden en
hoe het virus eruit ziet. Virussen zonder envelop kunnen beter overleven buiten het lichaam
en zijn daardoor ook via oppervlakken overdraagbaar. Enveloped-virussen zoals corona
kunnen minder goed leven buiten het lichaam, de dubbele lipidenmembraan maakt ze
kwetsbaar voor uitdroging, UV-straling etc. Het norovirus bijvoorbeeld heeft geen envelop en
kan lang overleven op deurklinken etc. hygiëne is van groot belang.
Transmissieroutes SARS-cov-2
1. Mens-mens door hoesten, niezen, handen schudden (blijft wel maar korte tijd leven)
en druppeltjes transmissie (aerogeen). Aerosolen kunnen lang in de lucht blijven
hangen; echter is bij corona de veronderstelling dat dit niet veel bijdraagt.
2. Dier-mens door intensief contact met dieren en druppeltjes transmissie.
Parasiet: Reservoirs / darmparasiet
De askaris; parasieten leven in de darm en komen via de feces naar buiten, maar is niet
direct infectieus. In de grond bij bepaalde temperaturen/omstandigheden kunnen de larve
ontstaan die zorgen voor infecties. Om dit aan te pakken moet dus zowel de grond als de
mens worden behandelt.
Begrippen
1. Incubatietijd = periode tot aan symptomen (van besmetting)
2. Ziekte = afhankelijk van virulentie van het pathogeen en/of conditie van de gastheer
3. Herstel = afname en verdwijnen van symptomen (ziekte): afname pathogeen maar
sommige infecties blijven latent aanwezig.
→ Corona kan verspreid worden voor symptomen opspelen.
Transmissieroutes
- Horizontaal: mens-mens
- Verticaal: moeder-kind (moedermelk, eicellen, spermacellen, placenta), HIV
Contact transmissie
- Direct; mens-mens, dier-mens
- Indirect; levenloos-mens (levenloos zoals zakdoek, wel met menselijk snot)
- Druppeltjes; niezen, hoe zwaarder de druppel, hoe beter, want dan valt de druppel
eerder naar beneden (minder kans op besmetting)
Vehicle transmissie
Het organisme gebruikt iets als transportmiddel
- Drinkwater
- Besmet voedsel
- Stofdeeltjes, als vervoersmiddel, is lastig want dit kan heel lang in de lucht blijven
hangen en zakt niet heel snel naar beneden, grote kans op besmetting.
,Vector transmissie (indirect)
- Mechanische transmissie: Afval-hamburger. In de vuilnisbak salmonella, vlieg op
vuilnis, salmonella aan pootjes, zit op de hamburger en laat daar salmonella achter.
Infectie door eten.
- Biologische transmissie: Pathogeen-parasiet nodig. In een rat zit het maria virus, de
malariamug krijgt malaria uit de rat, het virus heeft de mug nodig, anders kan het niet
ontwikkelen, vervolgens infecteert de mug de mens.
, Hoorcollege 2: Infectieziekten, virulentie en pathogeniciteit
Risicogroepen zijn groepen belangrijk om in de gaten te houden. Dit zijn ouderen, mensen
met onderliggend lijden en jongeren (immuunsysteem nog niet volledig ontwikkelt). Als het
pathogeen een andere groep dan de risicogroep aanpakt kan het iets heel ernstigs zijn.
Risicogroepen
HIV/AIDS; vooral bij homoseksuele mannen
Corona; klassieke risicogroepen 55+ en mensen met onderliggend lijden.
Infectieziekten
- Classificatie (kennis over organisme en symptomen, etiologie) belangrijk voor
behandeling
- Transmissieroute (hoe en wanneer) belangrijk voor preventie
- Waar zit het pathogeen in het lichaam; pathogenese en levenscyclus
- Risicogroepen; wie behoren daartoe
Risicofactoren bij uitbraak van een virus
Ras, leeftijd, hitte (in warme landen veel parasieten), seizoen, humidity, trauma, insecten
(bites and vectors), hygiëne, crowding (dicht op elkaar wonen), omgevingsfactoren, andere
skin disorders, socio economische status (gezondheidszorg aanwezig, geld voor
zorg/medicatie). Vroeger waren vooral infectieziekten de veroorzaker van hoge mortaliteit,
nu zorgen luchtweginfecties voor de hoogste mortaliteit (onder infectieziekten). Dit komt door
antibiotica, vaccinaties en goede hygiëne die zijn verbeterd de afgelopen jaren.
- Mortaliteit: luchtweginfecties, HIV/aids, gastro-intestinale infecties (voeding en
drinkwater), tuberculose, malaria, mazelen en hepatitis B.
Relevantie grootte organisme infectieus voor de mens
Klein naar groot
- Virussen; replicatie afhankelijk van gastheercel (obligaat intracellulair), altijd
gastheercel nodig, eigenlijk niet levend op zichzelf
- Bacteriën; prokaryoten (intra- en extracellulair), organismen, kunnen zelfstandig
repliceren, celwand
- Parasieten; eukaryoten (intra- en extracellulair)
Definities van pathogeen en infecties
Pathogeen: organisme dat ziekte veroorzaakt.
1. Primair pathogeen; ziekte in gezonde gastheer
2. Opportunistisch pathogeen: ziekte die alleen kan ontstaan in verzwakte gastheer
Infectie: aanwezigheid van een vermenigvuldigend organisme (hoeft geen schade te
veroorzaken).
- Primaire infectie: veroorzaakt door primair pathogeen
- Secundaire infectie: gevolg van primaire infectie (opportunistisch)
Infectieproces in 5 stappen
1. Enter; het pathogeen kan zich hechten aan de gastheercel (bij HIV CD4 receptor
nodig), als dit niet kan binden, kan het lichaam het pathogeen vaak elimineren.
2. Stay in; het pathogeen moet kunnen blijven en verder komen.