1a1 Je weet wat de begrippen groei, rijping en leren inhouden
(prenatale) ontwikkeling van de mens is afhankelijk van 3 factoren:
- groei: toename van cellen, lengte en gewicht. Erfelijk bepaald. Omgeving heeft beperkte invloed.
- rijping: het in staat zijn om nieuwe functies te vervullen. Lichamelijk en fysiologisch aspect. Erfelijke
factoren hebben veel invloed, omgeving geen.
- Leren: omgeving is belangrijk, erfelijkheid ook.
1b1 Je kent het ontwikkelingsverloop van het ongeboren kind per trimester
Drie tremesters van het ongeboren kind:
eerste tremester: twee periodes:
- eerste 2 weken (germinale fase): innesteling van bevruchte eicel in baarmoeder, celdeling zygote
(=bevruchte eicel)
- Volgende 6 tot 10 weken: ontwikkelen van hart, zenuwstelsel, ogen, oren, tanden, gehemelte en
externe genitaliën. Na 9 weken is het embryo 3 centimeter en heeft al alle menselijke
lichaamsvormen.
tweede trimester:
- 3de t/m 7de maand. Foetus gaat bewegingen maken. Reflexen ontwikkelen zich, die informatie geven
over het functioneren van de hersenen. Na 5de maand zijn alle hersencellen aangemaakt ontwikkelen
zintuigen zich.
derde trimester: Gewichtstoename. Foetus neemt een vaste positie in. Na 8 maanden weegt de
foetus ong. 2700 gram en is 45 cm, lang. Hersenen zijn zo’n 400 gram. Foetus kan in laatste maanden
externe prikkels onderscheiden.
1b2 Je kent de 8 reflexen die een ongeboren kind heeft en die in de loop van de ontwikkeling ook
weer verdwijnen
Reflex: onbewuste en automatische fysiologische reacties op prikkels en veranderingen in de
omgeving. Komen voort uit het natuurlijke instinct om te overleven. Het zijn onwillekeurige
bewegingen, geeft informatie over het functioneren van het zenuwstelsel en worden bestuurd door
de hersenstam.
8 reflexen van de ongeboren mens:
1. Uterine withdrawal reflex: terugtrekken van lichaam bij knijpen in de tenen. Onstaat en verdwijnt
voor geboorte.
2. Mororeflex: bij schrikken worden armen naar voren gebracht en spreiden de benen. Ontstaat voor
geboorte, verdwijnt 2-4 maanden na geboorte.
3. Babinskyreflex: grijpreflex van de voeten bij het kietelen van de voetzool. Ontstaat na de geboorte
verdwijnt 1-2 jaar na geboorte.
4. Palmar reflex/grijpreflex: vingers sluiten bij een lichte aanraking van de palm. Ontstaat voor
geboorte, verdwijnt 2-9 maanden na geboorte.
5. Asymmetrische tonische nekreflex: hoofd buigt naar één kant, arm en been aan die kant strekken.
Ontstaat voor geboorte, verdwijnt 3-9 maanden na geboorte.
6. Spinal galant reflex: buik of rug wordt gestimuleerd, ruggenmergkanaal draait die richting op.
Ontstaat voor de geboorte, verdwijnt 3-9 maanden na geboorte.
7. Rooting reflex en sucking reflex: bij aanraking van wang of mondrand draait het hoofd in die
richting en gaat de mond open met uitgestoken tong. Ontstaat voor geboorte, verdwijnt 3-4
maanden na geboorte.
8. Tonische labyrinthine reflex forewards: bij voor- en achterwaarts bewegen van het hoofd buigt het
boven en onder het niveau van de ruggengraat door. Ontstaat rond de bevalling en verdwijnt 3-4
maanden na geboorte.
,1b3 Je kent de verschillende opvattingen over het bewustzijn en of dat bij een (ongeboren) kind
aanwezig is
Wanneer er sprake is van bewustzijn verschilt per visie. Iedere visie is gebaseerd op een mensbeeld.
- leertheoretische/behavioristische visie: mens is een onbeschreven blad en wordt bepaald door
leerervaringen. Prenataal wordt de mens als enigszins geconditioneerd.
- biologische visie: interne of erfelijke factoren bepalen de mens. Geen sprake van prenataal
bewustzijn.
- omgevingspsychologische visie: mens wordt bepaald door wisselwerking tussen sociale en
ruimtelijke omgeving.
- cognitivistische visie: mens wordt bepaald door informatieverwerking en zelfsturing. Bewustzijn
wordt gekoppeld aan geheugen vorming.
- psychoanalytische visie: mens wordt bepaald door biologische aanleg en opvoedingservaringen uit
de eerste levensjaren. Er is wel sprake van prenataal bewustzijn.
- humanistische visie: mens wordt bepaald door individuele belevingen, ruimte voor zelfontplooiing
en eigen verantwoordelijkheid. Visies van psychoanalyse en behaviorisme zijn van toepassing.
1b4 Je weet wat teratogenen zijn en kent de belangrijkste middelen waarvan het effect op
prenatale ontwikkeling bekend is
Teratogenen: middelen die van buiten komen en een schadelijke invloed hebben op de prenatale
ontwikkeling. Kan leiden tot vertraagde groei, gedrags- en functiestoornissen of dood.
- alcohol- en/of drugsgebruik: roken van de moeder kan een paradoxale reactie op zuurstofgebrek bij
het kind oproepen. Het kind stopt dan met ademen. Dit kan een verklaring zijn voor wiegendood.
- medicijngebruik: kan leiden tot ernstige of minder ernstige lichamelijke afwijkingen en/of een
miskraam. (softenon en di-thylstilbestrol)
- ondervoeding: ondervoeding van de moeder kan leiden tot neurologische afwijkingen bij het kind.
- chemicaliën en stralingsgevaar
- ongelukken: verwonding van de moeder kan leiden tot vroeggeboorte of beschadiging van de
foetus.
- infecties: De moeder kan een onschuldige ziekte hebben die effect heeft op de baby. Daarnaast kan
het kind besmet raken met Hiv, Aids of syfilis.
- psychische ziekten: erfelijke bepaalden ziektes, angst, stress of depressies.
- zware stress: heeft effect op het kind, beweegt meer in hun slaap en slapen minder lang diep.
- de leeftijd van de aanstaande moeder: ideale leeftijd van de moeder is tussen 20 en 35 jaar. Voor
17de jaar is er meer kans op een vroeggeboorte of doodgeboren kind. Na 35 ste is er meer kans op
vroeggeboorte, psychische problemen en chromosoomafwijkingen.
- de leeftijd van de aanstaande vader: bij hogere leeftijd van de vader heeft het kind meer kans op
een slechtere psychologische ontwikkeling en lichtere baby’s.
- te kleine moederkoek of placenta
1b5 Je kunt de belangrijkste complicaties rondom de geboorte en mogelijke gevolgen ervan
beschrijven
Sommige onderzoekers beschrijven de geboorte als een trauma voor het kind. Het wordt
weggehaald uit de veilige omgeving van de baarmoeder. Hier is het ontroostbaar zijn van een kind
mee te verklaren.
Zuurstofgebrek kan leiden tot hersenbeschadigingen, levert neurologische stoornissen op.
Hoe lager het geboortegewicht, hoe grotere kans op ontwikkelingsstoornissen.
Complicaties bij de geboorte kunnen leiden tot ADHD, leerstoornissen en coördinatieproblemen,
leesproblemen en spraak- en articulatieproblemen.
,Tangverlossing en vacuümextractie kunnen leiden tot psychische stoornissen en laag
geboortegewicht volgens Swaab.
1b6 Je kent de twee groeirichtingen waarlangs de motorische ontwikkeling verloopt
lichaamsbeheersing is een kwestie van rijping, kan in beperkte mate geleerd worden.
Reflexen waar het kind mee geboren wordt, maar ook snel weer verdwijnen:
- snuffel- of zoekreflex
- loopreflex
- zwemreflex
- bijtreflex
- wurg- of kokhalsreflex
- mororeflex
- zuigreflex
- babiskyreflex
Als deze reflexen niet op tijd verdwijnen, kan het duiden op een hersenbeschadiging.
Twee groeirichtingen waarlangs ontwikkeling van motoriek zich voltrekt:
1. Cefalocaudale groeirichting: groeispurt van 2 maanden tot 6 jaar start bij het hoofd en gaat dan
door naar beneden. Armen groeien dus eerder dan benen.
2. Proximodistale groeirichting: centrale lichaamsdelen ontwikkelen zich eerder dan extremiteiten,
armen groeien eerder dan vingers, romp groeit eerder dan ledematen. Vanaf 6 jaar.
Oog-handcoördinatie ontwikkelt zich ook.
1b7 Je weet hoe de ontwikkeling van het leren verloopt en wat daarbij bekend is over de werking
van de zintuigen en van de motoriek
Leren: een blijvende verandering in wat iemand kan of weet op grond van ervaring. Ervaringen
worden opgedaan via de zintuigen. Bij leren ontstaan verbindingen tussen nieuwe en bestaande
informatie in het zenuwstelsel. In het kortetermijngeheugen wordt informatie kort opgeslagen. In
het langetermijngeheugen wordt de informatie opgeslagen.
Je ontwikkelt later een leerstrategie om informatie opnieuw uit het LTG op te kunnen halen.
Kind kan door zintuigen reageren op prikkels van de biutenwereld:
- horen: Baby’s kunnen vanaf de geboorte de stem van de moeder onderscheiden van de anderen.
Het gehoor is direct zuiver.
- Zien: Hoorprikkel stuurt hersenen en oogspieren, kind draait hoofd in richting van het geluid. Baby’s
zien eerst alles zwart-wit, leren later onderscheid te maken tussen gezichten en nog later om
onderscheid te maken tussen mensen en voorwerpen. Na 6 maanden is het zien belangrijker dan het
horen.
- Ruiken: baby reageert op de geur van de moederborst.
- Voelen en proeven: Huid is vanaf het begin gevoelig voor aanrakingen. De meisjeshuid is al eerder
gerijpt dan die van jongens, daarom reageren meisjes meer op het geknuffeld worden.
Baby’s hebben ook al vanaf het begin een sterke voorkeur voor zoet boven zout.
Mond wordt ook wel het kernorgaan van de baby genoemd, baby leert op die manier eigenschappen
van materialen en vormen kennen.
Ontbreken van een zintuig wordt gezien als ernstige handicap, als het zien of horen ontbreekt kan
het kind daar leerstoornissen aan overhouden.
Sensomotorische ervaringen: leren door ervaringen via de motoriek. Verloopt volgens vaste regels:
1. Oriëntatieregel: baby richt zijn aandacht op iets opvallends. Draait zijn hoofd in de richting van het
geluid.
2. Onderzoeksregel: baby gaat exploreren met ogen of handen als hij iets ziet of voelt.
, 3. Regel van het scannen: baby volgt een voorwerp, wanneer het voorwerp verandert gaat baby met
de ogen zoeken waar het gebleven is.
4. Preferentieregel: baby kiest het meest interessante voorwerp als hij een keuze heeft.
5. Habituatieregel: als baby iets nieuws ziet is het interessant, als hij het kent besteedt hij er geen
aandacht meer aan.
6. Omkeringsregel: kenmerken van voorwerpen die baby kan voelen, kan hij ook zien en andersom.
7. Circulaire reacties: als een handeling iets leuks oplevert, is de baby geneigd deze handeling te
herhalen.
1b8 Je weet t.a.v. de taalontwikkeling het verschil tussen passieve en actieve taalontwikkeling en
weet wat de fasen van tateren en brabbelen inhouden
Passieve taalontwikkeling: begrijpen van uitgesproken taal.
Actieve taalontwikkeling: produceren van taalgeluid.
Voortalige periode: taalverwerving van de pasgeborene.
Paar weken na de geboorte experimenteren kinderen met klanken.
Vanaf 2-3 maanden begint het kind te tateren: oefenen met alle medeklinkers die een mens kan
maken. Kinderen doen dit uit zichzelf, ze doen het niet na van een volwassene.
Vanaf 3 maanden gaat het kind brabbelen: klanken die in de moedertaal voorkomen. Dit wordt wel
beïnvloed door imitatie.
1a2 Je kent verschillende visies op de pasgeboren mens en op de rol van nature en nurture daarbij
- behaviorisme: tabula rasa. Kind wordt bepaald door omgeving en opvoeding. Verschillen in gedrag
tussen baby’s wordt verklaard door leerervaringen voor en tijdens de geboorte.
- psychoanalyse: pasgeborenen verschillen omdat ze vanaf de geboorte beschikken over eigen
geaardheid en biologische aanleg.
Nature-nurturedebat: accent op invloed van de omgeving of aanleg. Nature: baby volgen in zijn
behoeften, nurture: baby sturen in richting die jij belangrijk vindt.
1c1 Je hebt inzicht in het hechtingsproces en in de ontwikkeling in het eerste levensjaar volgens
Erik Erikson
Hechting: duurzame gevoelsmatige relatie tussen kind en een of meer specifieke personen met wie
het kind regelmatig omgaat.
Hechting vindt meteen na de geboorte plaats: kind hecht zich aan ouders, ouders hechten zich aan
kind. Zo ontstaat blijven of langdurige steun.
Hechtingsgedrag is voor instinctief en is niet aan vader of moeder gebonden.
Attachmenttheorie: er bestaan verschillende genetisch bepaalde beveiligingen om pedagogische zorg
in lange periode van kinderlijke hulpeloosheid te garanderen. Vader kan geen rol spelen in het leven
van het jonge kind. Dat inzicht is wel veranderd. Nu wordt gezegd dat kwaliteit belangrijker is dan
kwantiteit.
Het is belangrijk voor de hechting dat het kind zich veilig en getroost voelt bij (rijpings)pijn.
Behavioristen zeggen dat het aandacht geven aan huilen juist belonen is. Ouders moeten dan juist
geen aandacht besteden aan het huilen. Onderzoek heeft aangetoond dat veilig hechting ontstaat
wanneer ouders op gedrag reageren.
Erikson onderscheidt 8 levensfasen. Elke fase kent een crisis die opgelost moet worden om verder te
komen. Crisis bij de babytijd is het fundamenteel vertrouwen vs. fundamenteel wantrouwen.
Baby’s kunnen huilen omdat ze iets willen, om hun onlust weg te laten nemen of omdat ze
bijvoorbeeld aan het oefenen zijn met praten. Ouders leren deze verschillende manieren te
onderscheiden en weten hoe ze moeten reageren. Kind leert dat het kan terugvallen op de ouder als
het echt nodig is. Daarnaast is aanraking heel belangrijk voor de hechting en zelfs voor verdere groei.