Notities van samenvattingen MAW
1.1
Referentiekader: De kennis, ideeën, ervaringen en overtuigingen die iemand heeft
en van daaruit handelt. Je kijk op het leven.
Identiteit heeft vier aspecten:
- Persoonlijke identiteit: hoe je jezelf ziet, zelfbeeld.
- Sociale identiteit: bij wie hoor ik?
- Collectieve identiteit: een oordeel over een groep waar je bij hoort.
- Externe collectieve identiteit: een oordeel over een groep waar je niet bij
hoort.
Loyaliteitsconflict: een spanning tussen persoonlijke identiteit en externe
collectieve identiteit. Dus jouw persoonlijke identiteit is dat je fan bent van Ajax, maar
de externe collectieve identiteit is dat deze mensen hooligans zijn. Je kan dus
twijfelen over wat je nou wel of niet wil zijn.
Identiteit is relatief en tijdsgebonden.
1.2
Socialisatie: het proces van overdracht en verwerving. Dit is een proces dat dus uit
twee delen bestaat:
- Proces van overdracht: cultuur aanleren, bijv. regels op een nieuwe school.
- Proces van verwerving: de cultuur is eigen gemaakt, bijv. de regels op de
nieuwe school pas jij nu toe. Het eigen maken van een cultuur heet
internaliseren.
Waarde: dingen die voor iemand belangrijk zijn: respect, vrijheid, gelijkheid.
Normen: (in)formele gedragsregels op basis van waarde.
- Formeel: de wet
- Informeel: relatief, een informele norm kan zijn dat je u zegt tegen een
volwassene, omdat jij respect als waarde hebt.
Rituelen: kunnen het proces van overdracht en verwerving vereenvoudigen. Een
ritueel kan structuur geven. Een ritueel kan onze waarde reflecteren. De ritueel
Bevrijdingsdag op 5 mei is onze waarde vrijheid. Vergaderingen op werk is
communicatie als waarde.
Nature: iets waar je mee geboren wordt, dus iedereen kan klanken maken.
Nurture: iets wat je aanleert, met die klanken een taal spreken.
,1.3
Cultuur: het geheel van elementen die over ons uiterlijk gaan, je hoofd en gedrag.
Cultuur bestaat uit de volgende vijf elementen:
Elementen in je hoofd:
- Waarde: belangrijke dingen in het leven, bijv. respect, gelijkheid etc.
- Opvattingen: je mening over onderwerpen zoals LHBTI+
- Voorstellingen: beelden en ideeën over geschiedenis. Bijv. wat je vindt van
de slavernij verleden
Elementen in je gedrag:
- Normen: regels die bij waarde horen, bijv. respect = u zeggen.
Elementen over je uiterlijk
- Uitdrukkingsvormen: christenen dragen een kruis, moslima’s dragen een
hoofddoek.
Cultuur bestaat uit twee aspecten:
- Immaterieel: Nederlandse vlag, klompen
- Materieel: Nederlandse taal
Socialisatie dat via socialisatoren gaat wordt cultuur of elementen hieruit
overgedragen, aan mensen die (nog) buiten de cultuur zijn.
1.4
Dominante cultuur: de cultuur in een samenleving die de invloedrijkste politieke en
economische positie heeft.
Subcultuur: kleinere cultuur die de dominante cultuur licht overlapt of afwijkt. Bijv.
thuis, of in Friesland spreken ze Fries.
Tegencultuur: mensen in deze cultuur willen niks te maken hebben met de
dominante cultuur, en willen deze zelfs aanpassen. Bijv. het zwarte pieten probleem.
Socialisatie is het overnemen en eigen maken van een cultuur, nou zijn er
verschillende vormen van dit:
- Enculturatie: het aanleren van een cultuur waarin iemand in is opgegroeid.
Bijv. Marokkaans
- Acculturatie: het aanleren van een cultuur waarin iemand in is opgegroeid.
Bijv. Japans
Er zijn vijf redenen waarom we socialiseren:
- Continuering: het voortzetten van een cultuur.
- Verandering
- Identificatie met andere
- Identiteitsontwikkeling
- Gedragsregulatie: gedrag van andere wordt voorspelbaar.
, 2.1
Niemand is afhankelijk, iedereen is verbonden met elkaar. Mensen kunnen op
meerdere manieren verbonden zijn met elkaar. Er zijn vier soorten bindingen:
- Affectieve binding: een binding dat bestaat uit steun en liefde. Bijv. vrienden,
ouders en familie.
- Cognitieve binding: een binding waarbij je afhankelijk bent van kennis. Bijv.
leerling en docent maar ook kind en ouder.
- Economische binding: binding dat te maken heeft met werk en goederen.
Bijv. werkgever en werknemer.
- Politieke binding: binding die de overheid heeft met de maatschappij. Bijv. wij
zijn afhankelijk van onderwijs en zorg, en de overheid is afhankelijk van onze
belastinggeld om dit waar te kunnen maken.
Groepsvorming: mensen zijn afhankelijk van elkaar en vromen dus groepen van
meer dan twee mensen, hierbij komen bindingen tot stand. Elke groep doet mee aan
insluiting en uitsluiting.
Ingroup: mensen die tot een groep behoren.
Outgroup: mensen die niet tot een groep behoren.
In elke groep horen en regels, door middel van sociale controle worden de regels
binnen een groep gehandhaafd.
Sociale controle kan zowel formeel als informeel zijn:
- Formeel: de wet wordt gehandhaafd door de politie.
- Informeel: groepsnormen worden gehandhaafd door de ingroup.
Situaties waarin iemand niet langer tot een groep behoort:
- Niet kunnen: verhuizen
- Niet willen: verandering van identiteit
- Niet mogen: te verschillend van de rest
Groepen zijn formeel of informeel:
- Formeel: collega’s van een bedrijf
- Informeel: vriendengroep
2.2
Hoe ontstaan bindingen tussen mensen?
- Gedeelde normen en waarde: we kunnen ons identificeren met anderen.
- Wederzijdse afhankelijkheid: mensen hebben elkaar nodig.
- Dwang: een machthebber die mensen ergens tot iets dwingt
Wat houdt de samenleving bijeen?
Het antwoord: sociale cohesie. Er is hier sprake van groepsvorming, als mensen
deel van een groep kunnen, willen, en mogen zijn. Mensen voelen dat ze erbij horen,
en lichtelijk verantwoordelijk zijn voor elkaar. En daarom het beste voor elkaar willen.