AFPF casus 1: Peritonitis, operatie en anesthesie
Uitleggen wat het doel is van preoperatief onderzoek en waaruit dit kan bestaan.
Preoperatief onderzoek heeft als doel het zo optimaal en veilig mogelijk laten verlopen van de
anesthesie bij de voorgenomen ingreep. Preoperatief onderzoek wordt verricht om de conditie van
de patiënt en het anesthesierisico vast te stellen. De complicaties worden voor een groot deel
bepaald door de lichamelijke, maar ook de psychische toestand van de patiënt. Door het zo mogelijk
verbeteren van de conditie van de patiënt, kan het risico verkleind worden.
De aandachtspunten van de anamnese bij het preoperatieve onderzoek benoemen.
Bij de anamnese wordt gevraagd naar bestaande ziekten en aangeboren afwijkingen. Vooral wordt
aandacht besteed aan het hart- en vaatstelsel, de longen, luchtwegen en stollingsproblemen. In
verband met mogelijke geneesmiddeleninteracties wordt gevraagd naar roken, medicijngebruik,
alcohol en drugs. Er wordt gevraagd naar allergieën. Patiënten die geen lichamelijke inspanning
kunnen verrichten hebben grotere kans op postoperatieve complicaties, daarom wordt gevraagd
naar hun inspanningstolerantie. Ook wordt gevraagd naar de reactie op eerdere anesthesie en op
vreemde reacties op anesthesie in de familie.
Beschrijven welke classificatie wordt gebruikt bij de operatieve risico-inschatting.
Uitleggen welke groepen patiënten in aanmerking komen voor aanvullend laboratorium onderzoek
bij het preoperatieve onderzoek.
Aanvullend laboratoriumonderzoek wordt alleen op indicatie gedaan. Zo wordt stollingsonderzoek
gedaan bij patiënten met stollingsstoornissen of gebruik van antistollingsmiddelen. Wanneer de kans
bestaat dat de patiënt een bloedtransfusie moet krijgen, wordt de bloedgroep en de resusfactor
bepaald. Een thoraxfoto wordt alleen gemaakt als uit het voorafgaande onderzoek verdenking
bestaat op longziekten of hartziekten. Bij patiënten boven de 60 jaar wordt meestal een ecg
,gemaakt. Verder wordt een ecg alleen gemaakt bij patiënten met hypertensie, diabetes,
kortademigheid, oedeem.
De voorbereiding op de operatie samenvatten.
De patiënt moet douchen/wassen. Make-up, nagellak, piercings, sieraden, gebitsprothesen en bril
worden verwijderd. Lichaamshaar wordt alleen verwijderd wanneer dat noodzakelijk is. De patiënt
moet goed uitgeplast hebben. 1-2 uur van te voren krijgt de patiënt premedicatie en daarna
operatiekleding.
De aandachtspunten op de recovery benoemen bij algehele en regionale anesthesie.
De patiënten worden na de operatie continu bewaakt. De behandeltijd op de recovery is maximaal
24 uur. Aandacht voor de ventilatie is van groot belang, omdat de patiënt meestal net uit de narcose
is uitgeleid. Na aankomst op de recovery wordt meteen zuurstof toegediend met neussonde of
masker en wordt hij aangesloten op de monitor met controle van ecg, bloeddruk, AF, saturatie. Er
wordt speciaal gelet op ademfrequentie omdat bij gebruik van opiaten een ademdepressie kan
optreden. De VAS en Aldrete-score (bewustzijn) worden bepaald. Voor ontslag uit de recovery moet
de totale score ten minste 9 punten zijn.
Wanneer de patiënt onder regionale anesthesie is geweest, wordt erop gelet of het gevoel in de
benen terugkomt. Ook wordt gekeken naar de ligging van de benen, zodat tijdig begonnen kan
worden met pijnbestrijding als het gevoel terugkomt.
De belangrijkste redenen uitleggen om premedicatie te geven.
Verminderen van angst, sedatie, amnesie, verminderen van preoperatieve pijn, verminderen van de
kans op aspiratie van zure maaginhoud. Premedicatie wordt met name gegeven om de patiënt
rustiger, ontspannen te maken. Voor een goed verloop van de operatie is het niet nodig. Het moet op
een adequaat tijdstip worden toegediend.
De verschillende groepen geneesmiddelen die worden gebruikt als premedicatie benoemen.
- Benzodiazepinen: diazepam, lorazepam, midazolam
- Opiaten
- Anticholinergica: atropine, scopolamine
- Medicijnen ter vermindering van de kans op aspiratie van zure maaginhoud
De effecten van benzodiazepinen samenvatten.
Angstreductie, kalmerende werking (sedatie), amnesie (herinnering aan de ingreep gaat verloren),
anti-epileptische eigenschappen, enige spierverslapping. Ze hebben geen pijnstillende werking en
kunnen bij ouderen en kinderen paradoxale effecten veroorzaken, zoals rusteloosheid of delirium.
De operaties en aandoeningen met een verhoogde kans op diepveneuze trombose benoemen.
Grote abdominale operaties, orthopedische operaties, hoge leeftijd, vetzucht (obesitas), spataderen
(varicosis), kwaadaardige tumoren, voorgeschiedenis met trombose, kraambed, trauma, hartinfarct,
decompensatio cordis, bypassoperaties, klepoperaties.
De tromboseprofylaxe benoemen.
, Patiënten met bovenstaande aandoeningen komen in aanmerking voor profylaxe. Wanneer iemand
al antistollingsmedicijnen gebruikt, moet er altijd goed opgelet worden bij locoregionale anesthesie.
Profylaxe zijn maatregelen en medicijnen die genomen kunnen worden ter preventie van een ziekte.
Voor onmiddellijke tromboseprofylaxe wordt gebruik gemaakt van heparine (LMWH). Bij een matig
tromboserisico krijgt de patiënt 1 tot 2 uur voor de ingreep LMWH toegediend. Bij een hoog risico
krijgt de patiënt de avond voor de operatie LMWH toegediend, daarna ‘s avonds gedurende 5 tot 7
dagen of tot volledige mobilisatie. Antibiotica wordt gegeven bij patiënten met een sterk verhoogde
kans op ernstige ontstekingen. Tevens wordt antibiotische profylaxe toegepast bij operaties waarbij
prothesemateriaal wordt ingebracht. De antibiotica profylaxe moet minimaal een halfuur voor de
incisie gegeven worden.
De verschillende vormen van anesthesie benoemen en de effecten op het lichaam.
- Algehele anesthesie (narcose); het hele lichaam is verdoofd, de patiënt is in diepe slaap
zodat hij van de ingreep niks merkt, daarna kan hij zich van de operatie niks meer
herinneren.
- Plaatselijke anesthesie: een gedeelte van het lichaam wordt gevoelloos gemaakt, de patiënt
blijft wakker. De plaatselijke anesthesie wordt ingedeeld in regionale (ruggenprik of
zenuwblokkade) en lokale anesthesie (operatieplek wordt verdoofd).
Uitleggen waarom patiënten nuchter moeten zijn voor operaties.
Zowel voor regionale als algehele anesthesie ‘moet’ de patiënt vier tot zes uur voor het begin van de
anesthesie nuchter blijven. Nuchter blijven is vooral een veiligheidsmaatregel. Als tijdens de
anesthesie de patiënt overgeeft, kan zure maaginhoud in zijn longen komen (aspiratie) en is er kans
op een longontsteking.
Uitleggen wat het nadeel is van inhalatieanesthesie.
Inhalatieanesthesie is minder goed te sturen in het kader van milieu en veilige werkomgeving. Dit is
belangrijk voor vpk om te weten, zodat ze niet de patiënten te makkelijk beloven dat het wel met een
kapje kan.
Het verschil uitleggen tussen epidurale en spinale anesthesie.
Epidurale anesthesie
Na verdoving van de huid wordt een anestheticum tussen twee wervels in de epidurale ruimte
gespoten. Dit bevindt zich in de wervelkolom buiten het harde hersenvlies (dura mater). Dit wordt
gebruik bij operaties onder het navelgebied.
Spinale anesthesie
Anestheticum wordt door het harde hersenvlies in de liquorruimte ter hoogte van L3, L4 toegediend
maar kan op elk lumbaal niveau. Het gevolg is een snel optredende blokkade van het ruggenmerg
vanaf het niveau waar het lokaal anestheticum wordt toegediend. Geeft naast een sensibel blok ook
een motorische blokkade. Er ontstaat urineretentie omdat de anesthesie lang doorwerkt of omdat er
veel vocht is gegeven → eenmalig katheteriseren.
De mogelijke complicaties van epidurale en spinale anesthesie benoemen.
Epidurale anesthesie