Bewegingsonderwijs in het speellokaal
Deel 1 Theorie
Hoofdstuk 1 De les in vogelvlucht
In de les gaat het om een dynamische balans (samenspel) tussen de volgende aspecten: (het bewegingslandschap)
De inrichting: zijn de materialen waarmee de kinderen werken goed gekozen en adequaat klaargezet; is de
beschikbare ruimte efficiënt en overzichtelijk ingedeeld?
Als de ruimte goed is ingericht, geeft dat de leerkracht en de kinderen houvast en komt veiligheid ten goede.
- Wat de kinderen zien roept anticiperende reacties op.
- Bij het uitleggen kan de leerkracht met weinig woorden veel verduidelijken.
- Tijdens hun activiteit vinden de kinderen in de ordening van het materiaal een ordening voor hun handelen.
- Een goede indeling van de ruimte zorgt ervoor dat de verschillende groepen kinderen elkaar niet hinderen.
- Een efficiënte inrichting maakt ook in kleine speelzaal het geven van een plaats voor vier of meer activiteiten
mogelijk. Een ruim gevarieerd aanbod van activiteiten is medebepalend voor de kwaliteit van een les.
De activiteiten: wat gaan de kinderen doen en past dat bij hun belangstelling en mogelijkheden?
We proberen de activiteiten zo te kiezen, dat er voor ieder kind een motiverende en passende uitdaging is.
- Kinderen komen graag in beweging als ze met hun inzet een aansprekend doel, een belonend effect of een
boeiende ervaring kunnen realiseren.
- Het doel, de bewegingsuitdaging, kan op verschillende manieren of verschillend niveau van vaardigheid
worden gerealiseerd. Zo zoekt ieder wat bij hem of haar past.
De leerkracht: bereidt zij of hij de kinderen goed voor op de activiteiten en krijgen de kinderen in hun spel
ondersteunende begeleiding?
De kinderen kunnen veel zelf, maar alleen als de leerkracht zich daarvoor inspant.
- Meestal is tijdens het spelen begeleiding wenselijk of nodig.
- De leerkracht moet steeds alert blijven en goed overzicht houden. Waarnemen wat er goed gaat en proberen
te voorzien wat er fout dreigt te gaan; kinderen helpen om de juiste keuzes te maken.
- Niet alleen tijdens het spelen, maar ook op andere momenten is de rol van de leerkracht belangrijk.
(omkleden, groepen indelen, bondig uitleggen, vlot starten met activiteiten, wisselmomenten regelen,
zinvolle gedragsregels instellen en handhaven)
De kinderen: worden ze aangesproken op eigen mogelijkheden, is er ruimte voor initiatief, ook in hun
samenspel met anderen?
Tegemoet komen aan alle mogelijke verschillen is niet uitvoerbaar. Maar voor iedere klas en ieder kind probeer
je de best mogelijke voorwaarden te creëren.
- Steeds moet de leerkracht afwegen wat de klas als geheel en bepaalde kinderen individueel nodig hebben om
optimaal bezig te blijven.
- In de manier van bewegen is ieder kind uniek, soms is het wenselijk of zinvol een kind te corrigeren of bij te
staan in zijn persoonlijke manier van doen.
- We maken gebruik van motiverende activiteiten. Kinderen tonen ook geheel eigen motieven.
- De aanpak is er steeds op gericht de kinderen tijd te geven in hun eigen tempo vertrouwd te raken met de
gang van zaken, zonder ze in een uitzonderingspositie te brengen.
Hoofdstuk 2 Lesbedoelingen
Visie en doelstelling
Wat betekent bewegen voor kinderen en met welk doel geven we dan onze lessen bewegingsonderwijs?
Bewegen is persoonlijke gekleurd gedrag, dat ontstaat in relatie tot een tot bewegen uitnodigende context, de
bewegingssituatie. Er zijn grote verschillen in de manier waarop kinderen betrokken zijn op een
bewegingssituatie. In het bewegingsonderwijs willen we daar nadrukkelijk rekening mee houden.
- Voor jonge kinderen is bewegen een vanzelfsprekende vorm van gedrag, als bewegen ze in staat stelt iets te
bereiken of te beleven, dat voor hen de moeite waard is.
- Gedrag: handelen in een bepaalde context; als uitdrukking van hoe iemand zijn situatie ervaart en daar naar
handelt.
- In bewegingsonderwijs laten we ruimte voor verschillen. We streven niet naar een ‘ideale uitvoeringswijze’;
kinderen mogen zoeken naar een vorm die bij hen past. En daar spelen we als begeleiding op in.
- De betekenis van een bewegingssituatie kan verschuiven.
, Doelstelling: we willen de kinderen leren om deel te nemen aan bewegingsactiviteiten die nu zinvol voor ze zijn
en die perspectief bieden voor deelname later.
Het doel van bewegingsonderwijs is gelegen in de ontwikkeling van het bewegingsgedrag zelf. We helpen de
kinderen om al die kwaliteiten te ontwikkelen, die het deelnemen aan bewegingssituaties kunnen bevorderen,
nu en later.
We proberen te bevorderen dat kinderen in bewegingssituaties:
- Reeds verworven mogelijkheden kunnen inzetten;
- Daarbij worden uitgedaagd nieuwe gedragsmogelijkheden te ontdekken, te onderzoeken en zich eigen te
maken;
- Zich zo bewust worden van wat voor hen persoonlijk zinvol en haalbaar is;
- Waardoor ze zich onderscheiden weten van andere nen eigen keuzes kunnen maken;
- Respecteren en waarderen dat andere kinderen eigen mogelijkheden, voorkeuren en grenzen hebben;
- Samen met andere kinderen een bewegingsactiviteit kunnen beginnen en op gang houden;
- Nieuwe activiteiten als betekenisvol en beantwoordbaar leren onderkennen;
- Waardoor meer bewegingssituaties beschikbaar komen en toegankelijk worden;
- Ze zo in hun bewegingsgedrag een ononderbroken ontwikkeling doormaken;
- En daar blijvend plezier aan beleven.
Nevendoelstellingen: Met bewegingsonderwijs worden soms nog andere doelstellingen in verband gebracht:
- Bewegen is een hulpmiddel om andere kennis- en vaardigheidsgebieden toegankelijk te maken, met name op
cognitief en sociaal gebied.
- Bewegingsonderwijs bereidt voor op sport en sportieve vrijetijdsbesteding.
- Bewegen bevordert een gezonde levensstijl en helpt overgewicht te voorkomen.
- Bewegen brengt jeugdigen samen en draagt zo bij aan sociaal-culturele integratie.
De visie en doelstelling zijn goed verenigbaar met de vereisten in de Wet Primair Onderwijs. Deze methode
voldoet ruimschoots aan de in de wet genoemde karakteristiek en kerndoelen van bewegingsonderwijs.
Bewegingsthema’s
Maken mogelijk de visie en doelstelling op een inhoudelijk concrete manier uit te werken.
- Een bewegingsthema typeert uiteenlopende activiteiten vanuit een overkoepelend kenmerk en een
overeenkomstige uitdaging tot bewegen.
- Een concrete keuze is pas mogelijk als we rekening houden met de kinderen en de omstandigheden waar we
mee te maken hebben.
- Per les komen verschillende thema’s aan de orde; nodige variatie waarborgen.
- Activiteiten in achtereenvolgende clusters worden complexer.
- Niet ieder bewegingsthema komt evenveel aan bod; de ene vervult een meer centrale rol dan de ander, meer
toepassingsmogelijkheden.
- Een weloverwogen selectie van activiteiten uit verschillende bewegingsthema’s stelt ons in staat om
1. aansluiting te (blijven) vinden bij (veranderende) belangstelling en mogelijkheden van kinderen en
2. veelzijdigheid en continuïteit in de ontwikkeling van bewegingsgedrag na te streven.
Bewegingsthema Kenmerk Bewegingsuitdaging Activiteiten
Springen Met een afzet loskomen van de Vergroten van het Hinkelen, diep/wend/slootje
ondergrond zweefmoment /verend/hindernis/touwtje
Balanceren Gaan of staan op een smalle of Nog net het evenwicht kunnen Balanceren brug, wip, gelijk
instabiele ondergrond bewaren oversteken, kloslopen
Klimmen Verplaatsen van steunvlak/grijpvlak naar Zoeken naar voldoende Ladders, wiebelbrug, berg/
steunvlak/grijpvlak (boven de grond) steunpunten hangend/hindernis klimmen
Mikken Van afstand een doel met een voorwerp Vaker raken van het doel Rollen, schieten, raken,
raken gooien
Jongleren Een voorwerp in beweging houden door De controle over het voorwerp Ballon hooghouden,
het herhalend weg te spelen en weer te doen toenemen baltransport, kaatsenballen
ontvangen
Glijden Verplaatsen over een gladde Meer snelheid krijgen Glijden
ondergrond