SAMENVATTING ANATOMIE IN VIVO
ONDERSTE EXTREMITEIT
BOTSTRUCTUREN
Structuur: Femur
Het femur is het bot in je bovenbeen. De bovenkant van het bot bevat de trochanter major en minor.
De trochanter major kun je palperen door de patient op zijn buik te laten liggen met het been in flexie,
wanneer je dit van endorotatie naar exorotatie haalt voel je op de zijkant van het bovenbeen een
bultje waar je steeds vanaf valt en weer op komt. Dit is de trochanter major. Onderaan het femur
zitten het mediale en het laterale epicondyl. Hiertussen zit aan de achterkant van het femur de
intracondylaire ruimte.
Structuur: Os pubis
Het os pubis is het schaambeen. Het zit aan de voorkant van je lichaam, tussen de twee ‘bladen’ van
de pelvis. Deze kun je palperen door vanaf je navel steeds verder naar beneden te gaan, totdat je
tegen een rand komt. Dit is het os pubis. Vraag hierbij wel de patiënt om toestemming.
Structuur: Sacrum
Het sacrum zit aan de achterkant van je lichaam tussen de twee ‘bladen’ van je pelvis. Je kunt het
sacrum palperen door via de zijkant van je bil naar binnen te palperen. Je komt dat tegen een harde
structuur aan, dit is je sacrum.
Structuur: Sternum
Het sternum is je borstbeen en is op te delen in 3 stukken: manubrium sternum, corpus sternum en
het proc. Xiphoideus. Aan de bovenkant van het manubrium zitten twee inkepingen die incisura
jugularis en incisura calvicularis worden genoemd. Op de overgang tussen het manubrium sternum en
het corpus sternum zit een bultje dat angulus sternii wordt genoemd. Het proc. Xiphoideus is soms
niet te voelen omdat deze te diep ligt, je voelt dan alleen de onderste rand van het cropus sternum.
Structuur: Proc. Spinosi thoracaal 1 – 12
Om de proc. Spinosi thorcaal 1 t/m 12 te palperen begin je met het palperen van de proc. Spinosi C6
en C7. Dit zijn de twee meest uitstekende spinosi wanneer de patiënt een flexie in de nek maakt.
Wanneer je van flexie naar extensie gaat zal de C6 wegschuiven en de C7 blijven staan. Vanuit de C7
tel je verder, door telkens de onderkant van elke spinosi te palperen.
Structuur: Art. Genus
Het art. Genus is het kniegewricht. Onderdelen die je hiervan moet kennen zijn: Epicondylen,
condylen, patella, tibia plateau, tuberositas tibia, het tuberculum van gerdy, het femur en de tibia.
De condylen kun je palperen door de knie in flexie te zetten en in de twee kuiltjes naast de patella te
drukken. Als je omhoog/richting de patiënt drukt, kom je tegen twee randen aan, dat de randen van
de condylen zijn. De epicondylen voel je als twee bultjes wanneer je met je vingers de knie omvat als
een soort tang. De epicondylen zijn lateraal en mediaal van het gewricht te voelen. Het tibia plateau
kun je palperen door de gewrichtsspleet op te zoeken en naar beneden te drukken. De rand die je dan
1
,voelt, is de rand van het tibia plateau. De tuberositas tibia zit op de voorkant van de tibia. Deze kun je
voelen als een bult. Het tuberculum van gerdy zit lateraal onder het tibia plateau.
Structuur: Os tibia
Het tibia is het mediale bot in je onderbeen. Bovenaan de tibia zitten de condylen, het tibia plateau en
de tuberositas tibia (zie art. Genus).
Structuur: Os fibula
Het os fibula is het laterale bot in je onderbeen. Bovenaan de fibula zit de caput fibula. Onderaan het
fibula zit je laterale malleolus.
Structuur: proc. Spinosi L1 – L5
De proc. Spinosi L1 – L5 kun je palperen door vanaf de C7 door te tellen, en telkens de onderkant van
elke proc. Spinosi te palperen. De L1 – L5 zijn de laatste proc. Spinosi, net boven het sacrum.
Structuur: Art. Talocruralis
Het art. Talocruralis wordt ook wel bovenste spronggewricht genoemd.
Botdelen die bij het bovenste spronggewricht horen zijn laterale en mediale malleolus
Structuur: Os talus
Het talus is een van de botjes in de voet.
Wanneer je op de grens van je enkel en voet gaat
palperen is het eerste bot dat je in de voet tegen
komt de talus.
Structuur: Os cuboideum
Het cuboideum is een van de botjes in de voet.
Het zit aan de laterale kant, onder het vijfde
metatarsale (kleine teen).
Je kunt het botstuk palperen door een
denkbeeldige lijn te trekken tussen de tuberositas
van het 5e metatarsale naar d elaterale malleolus.
Het cuboideum ligt in het gebied tussen deze
twee punten.
Structuur: Os naviculare
Het naviculare is een van de botjes in de voet. Het zit tussen de die cuneiformen en het talus in. Het
bot zit mediaal naast het cuboideum. Je kunt het botstuk palperen door eerst het eerste metatarsale
op te zoeken. Vervolgens beweeg je proximaal over de oppervlakte van het naviculare dat erboven
ligt. De cuneiformen liggen distaler dan het naviculare: je beweegt dus proximaal richting de enkel.
Structuur: Os cuneiforme I, II en III
De cuneiformen zijn de botjes die tussen de naviculare en de metatarsalen liggen. Het zijn er die:
mediaal, midden en lateraal. De drie botjes verspreiden zich over de hele breedte in de voet, met
helemaal aan het eind lateraal het cuboideum. Je kunt ze op het dorsale oppervlak van de voet
palperen. Het mediale cuneiforme zit proximaal van de eerste metatarsale. Daarnaast zit het
middelste cuneiforme en daarnaast het laterale cuneiforme.
2
,Structuur: lijn van Chopard
De lijn van Chopard is een gewrichtslijn, die over de breedte tussen de talus en de calcaneus en aan de
andere kant het os naviculare en het os cuboideum loopt.
Structuur: Lijn van Lisfranc
De lijn van Lisfranc is een gewrichtslijn, die over de breedte tussen de metatarsalen en de en
cuneiformen en het cuboideum loopt.
Structuur: Os calcanei
Het os calcanei is het calcaneus. Met andere
woorden, de hak. Deze kun je palperen door
simpelweg de hak vast te pakken en op zoek
te gaan naar de randen van het calcaneus.
Structuur: Ossa metatarsi 1 t/m 5
De ossa metatarsi zijn de vijf tarsalen in de
voet. Ze liggen proximaal van de phalangen
(de uiteinden van je teen). Je kunt ze palperen
door dwars over het dorsale oppervlak van de
voet te palperen, en op zoek te gaan naar
randen.
Structuur: Ossa phalange 1 t/m 5
De ossa phalangen zijn de meest distale botjes in je tenen. Deze kun je palperen door de distale
uiteinden van de metatarsalen te palperen, en het begin van de phalangen. Doe dit in het dorsale
oppervlak van de voet.
Structuur: Ruit van Michaelis
De ruit van Michaëlis wordt gevormd door vier verschillende punten op de rug van de vrouw. Links
en rechts boven het sacrum bevindt zich een kleine groef. Dit is de plaats waar spieren en banden
van de bekken- en lendenstreek zich vasthechten aan de achterste bovenste darmbeenhoornen.
Deze groeven vormen de buitenste twee punten van de ruit. De driehoek daaronder wordt gevormd
door het sacrum, de onderste hechting van de lendenspieren en de bovenste hechting van de
dijspieren. De driehoek daarboven wordt gevormd door te vertrekken van het middelpunt van de ruit
tot aan de laatste lumbale wervel, ongeveer vier centimeter daarboven.
Structuur: Os costarii van de lumbale wervelkolom
De os costarii van de lumbale wervelkolom kun je eigenlijk vergelijken met de proc. Transversii van
de thoracale wervelkolom.
Structuur: Het ilium
De pelvis bestaat uit drie botstukken: Het Ilium, het Ischium en het pubis. Het ilium is het bovenste
deel waar zich ook de crista iliaca aan bevindt. Ook de SIPS, SIAI en SIAS zitten vast aan het ilium. Op
ongeveer de helft van de femurkom loopt het ilium over in het Ischium.
3
, SPIEREN
M. Gluteus Maximus
Origo: OS coccyx, rand van het sacrum en achterkant van de crista iliaca
Insertie: Tractus iliotibialis (peesplaat) en tuberositas glutea
Functies:
- Extensie van de heup
- Abductie van de heup
- Exorotatie van de heup
Palpatie: De gluteus maximus kun je palperen door je patiënt in buiklig
neer te leggen. Palpeer eerst de rand van het sacrum door vanaf de
zijkant van de bil steeds meer naar mediaal te schuiven totdat je op een
botstuk komt. Leg je vingers op dit punt en langs de rand van de crista
iliaca. Vraag de patiënt een extensie van de heup te maken, dus het
been omhoog te tillen. Palpeer de vezels van de Gluteus maximus die
contraheren.
Gebruik: Traplopen, rennen, fietsen, zwemmen, skaten.
M. Gluteus Medius
Origo: Oppervlak van het Ilium, net onder de crista iliaca
Insertie: Trochanter major
Functies:
- Abductie van de heup
- Flexie van de heup (anterior vezels)
- Endorotatie (anterior vezels)
- Extensie van de heup (posterior vezels)
- Exorotatie vande heup (posterior vezels)
Palpatie: Laat de patiënt op zijn zij liggen. Trek een denkbeeldige lijn van
de crista iliaca naar de trochanter major. Palpeer met je vingers op deze
lijn en vraag de patiënt om zijn bovenste been op te tillen, waardoor de
spier gaat contraheren.
Gebruik: Rennen, fietsen, zwemmen, skaten
M. Gracilis
Origo: Os pubis
Insertie: Pes anserinus
Functie:
- Adductie van de heup
- Endorotatie van de heup
- Flexie van de knie
- Endorotatie van de gebogen knie
Palpatie: Begin met het palperen van de pees in de knieholte. Dit is de
eerste pees die je mediaal tegenkomt naar de semitendinosus. Laat de
patiënt vervolgens een adductie maken en volg de spier richting het os
pubis.
Gebruik: schaatsen (in de bocht), paardrijden, stabiliseren van het
bekken tijdens het lopen.
4