Maastricht University
Inleiding Privaatrecht jaar 1
Blokperiode 5 PRI1001
Faculty of Law
Inleiding Privaatrecht
Rechtsgeleerdheid
Fiscaal Recht
European Law School
Jaar 1
Blokperiode 5
PRI1001
1
,Maastricht University
Inleiding Privaatrecht jaar 1
Blokperiode 5 PRI1001
Bijeenkomst 1 Verbintenissenrecht en rechtshandeling
Aantekening:
- vermogen: het geheel van rechten en plichten.
Absolute rechten= Goederenrecht, zakelijk recht, eigendomsrechten (5:1 BW),
hypotheekrecht, vruchtgebruik, pandrecht. Absolute rechten kun je tegen hele wereld
afdwingen/tegen alle derden afdwingen.
1e belangrijkste eigenschap van absolute rechten: droit de suite= zaaksgevolg
2e eigenschap: droit de preferance= voorrangsrecht. In geval van faillissement heeft degene
met absoluut recht voorrang. Pand en hypotheek- = zekerheidsrechten.
Relatieve rechten= persoonlijke rechten en plichten, vorderingsrechten. Verbintenissenrecht.
Verbintenissen bronnen:
1. Overeenkomst= huur, koop, arbeid, lening, schenking.
Contract ontstaat in NL door wilsovereenstemming (consensus). Partijen zijn met elkaar er
over eens en besluiten vrijwillig een transactie aan te gaan en een overeenkomst te sluiten.
Overeenkomsten zijn wederkerig, behalve de schenking. Er ontstaan bij contracten 2
verbintenissen. Betalen & leveren. Afspraak is ook een overeenkomst dus verplichting 1 is
uitlenen en verplichting 2 bedrag terugbetalen. Overeenkomst wordt gezien als een
rechtshandeling= een handeling waarbij je een bepaalde rechtsgevolg beoogd. Dus gewild
rechtsgevolg. Een actie waarbij je bewust bent van je juridische gevolgen van je handelen. Huur
opzeggen is een rechtshandeling dus beoogde rechtsgevolg.
2. Onrechtmatige daad 6:162 BW= de verbintenis die hier ontstaat is schadevergoeding. Verschil
tussen overeenkomst en onrechtmatige daad is dat er geen consensus bestaat. Hier is geen
vrijwillige handeling van twee partijen. Het is geen rechtshandeling, maar wel een rechtsfeit.
Elk feit met juridische gevolgen valt hieronder. Als iemand geboren wordt is dat ook een
rechtsfeit, nieuwe rechten en plichten voor het kind. Voor ouders: onderhoudsverplichtingen.
Een kind kan ook een eigen vermogen hebben. Geboorte kind is dus blootrechtsfeit.
3. Schulden= verbintenissenrecht.
* Begrip verbintenis: binding tussen 2 partijen. Die in meerdere gevallen uit een contract ontstaat. Dus
dat partijen die verbintenis zelf in leven roepen. Verbintenis is niet iets zichtbaars, maar het is iets
onzichtbaars. Altijd een verbintenis tussen A en B. A en B worden subjecten van een verbintenis
genoemd. Objecten van een verbintenis is een onderwerp dus ook wel prestatie die door 1 van de
partijen moet worden verricht.
Stel: A rijdt B aan. B heeft dan een vorderingsrecht. A heeft dan een schuld.
Bij verbintenissen zit je altijd tussen 2 personen. Dus alleen tussen die 2 partijen loopt een band.
Stel 1 van de partijen overlijdt: er is geldt uitgeleend door A aan B. Er is sprake van een Leen
overeenkomst. B heeft schuld van 100 euro. B overlijdt, en het vermogen van B gaat naar 1 of
meerdere erfgenamen die hij heeft aangegeven in een testament.
Opvolging onder algemene titel: geheel van rechten en plichten overgaan naar iemand anders bv:
erfopvolging. Je krijgt gehele vermogen van overledenen. Dus alle relatieve rechten, absolute rechten
2
,Maastricht University
Inleiding Privaatrecht jaar 1
Blokperiode 5 PRI1001
en schulden. Vermogen hoeft niet altijd positief te zijn. Activa zijn alle absolute en relatieve rechten.
Passiva zijn schulden.
Blaauboer/Berlips-arrest
Onderwerpen ‐ Persoonlijke verbintenis, goederenrechtelijke werking
Artikelen ‐ n.v.t.
De feiten
De gebroeders Berlips hadden bij openbare veiling op 8 augustus 1881 een aantal bouwpercelen
verkocht, waarop vervolgens woningen werden gebouwd. Bij de veilingakte hadden de gebroeders
Berlips zich verplicht om op het terrein gelegen tussen de bouwterreinen, dat aan hen in eigendom
verbleef, een openbare weg aan te leggen. Toen die verplichting na twintig jaar nog niet was
nagekomen, sprak één van de kopers, de heer Blaauboer, de nog levende broer Berlips aan tot
schadevergoeding. Berlips voerde als verweer dat hij en zijn de broer de grond, waarop de weg was
geprojecteerd, in 1887 hadden verkocht en overgedragen aan derden en de verplichting was daarmee
ook overgegaan op de nieuwe eigenaars.
Rechtsvraag
Of een verbintenis aangegaan door de eigenaar van een onroerend goed met betrekking tot dat goed
(i.c. de verplichting van Berlips om een weg aan te leggen) overgaat op hem, aan wie hij de eigendom
daarvan krachtens verkoop overdraagt, met het gevolgd, dat hij die de verbintenis heeft aangegaan
daarvan wordt ontheven.
Overweging
De Rechtbank oordeelde dat de verplichting om de weg aan te leggen was overgegaan op de nieuwe
eigenaars. Het Hof kwam tot dezelfde conclusie. Plicht om weg aan te leggen rust op de zaak en volgt
de zaak. Dus die verplichting is overgegaan naar de derde.
De Hoge Raad oordeelde echter dat bij verbintenissen die betrekking hebben op een goed – ingevolge
art. 1354 (oud) BW – wel de actieve zijde (het vorderingsrecht) maar niet de passieve zijde (de schuld)
overgaat op degene die dat goed onder bijzondere titel verkrijgt. De rechtsvraag werd dus ontkennend
beantwoord. Berlips blijft ondanks de overdracht aan de bestratingsbepaling gebonden.
De Hoge Raad stelt voorop dat een verbintenis uit overeenkomst, ook wanneer zij wordt aangegaan
met betrekking tot een (onroerend) goed, niettemin een ‘persoonlijke verbintenis’ is, ‘waaromtrent
derhalve, tenzij uit enige wetsbepaling het tegendeel volgt, moet gelden, hetgeen voor zodanige
verbintenissen is bepaald’. Persoonlijke verbintenissen kunnen het eigendomsrecht niet beperken,
zodat zij evenmin bij overgang van dat eigendomsrecht op de nieuwe eigenaar van rechtswege
overgaan.
Rechtsregel
Bij verbintenissen die betrekking hebben op een goed gaat wel de actieve zijde (het vorderingsrecht)
maar niet de passieve zijde (schuld) over op degene die dat goed onder bijzondere titel verkrijgt.
Persoonlijke verbintenissen kunnen het eigendomsrecht niet beperken, zodat zij evenmin bij overgang
van dat eigendomsrecht op de nieuwe eigenaar van rechtswege overgaan.
3
,Maastricht University
Inleiding Privaatrecht jaar 1
Blokperiode 5 PRI1001
Aantekening bij arrest Blaauboer/Berlips:
Het is een relatief recht. Dus het is afdwingbaar. Het geldt tegenover alleen die partij en persoon. Dus
dat is die broer. Rechtsregel: verschil tussen goederenrecht en verbintenissenrecht, en tevens verschil
tussen absolute en relatieve rechten. Berlips werd aangesproken door blauuboer voor aanleggen van
de weg. Broer berlips kwam te overlijden. HR: het gaan om een persoonlijke verbintenis, want die is
gemaakt bij een overeenkomst. ‘’slechts een persoonlijke verbintenis, want verbintenis is weliswaar
aangegaan per stukken grond, maar het is aangegaan per overeenkomst. Dit is dus een persoonlijke
verbintenis die aangaat tegen partijen en niet aan derden. Dus het gaat niet verder aan nieuwe
eigenaar van een perceel. Rechten en plichten binden alleen partijen en NIET derden. Als de nieuwe
eigenaar die weg zou moeten aanleggen dan zou het betekenen dat die plicht ook op de nieuwe
eigenaar berust en dat het een zakelijk karakter krijgt en dat is niet de bedoeling. Fundamenteel
verschil absolute rechten (tegenover iedereen handhaven) relatieve rechten (ten opzichte tegen
wederpartij handhaven). Verplichting aanleggen van weg zal worden opgelost door verplichting tot het
betalen van schadevergoeding.
Berlips (verkoper)----------------------------------Blauuboer (koper).
Recht van overpad: recht om op grond van iemand anders te lopen. Je kunt dit op 2 manieren
afspreken:
1. Overeenkomst. Gewoon afspraken tussen A en B. Dit hoeft niet perse schriftelijk, het kan dus
ook mondeling.
2. Erfdienstbaarheid boek 5 titel 6. Art. 70 e.v. BW. Dit is een absoluut recht. Er zijn 2 erven bij
betrokken. Het dienende erf is A, dus hij moet dulden dat B een paar keer per dag over zijn erf
mag lopen. Zolang A en B eigenaren zijn maakt het niet uit of je recht van overpad via
overeenkomst of absolute recht hebt gevestigd. Het kan allebei. Het gaat wel uitmaken als er
nieuwe eigenaren op het erf komen.
Stel: A overlijdt. Hij laat na aan zijn zoon C. En C ziet B over terrein wandelen en heeft daar
helemaal geen zin in. C is gebonden aan erfdienstbaarheid. Zou C gebonden zijn aan het
contract: ja opvolging onder algemene titel, want hij heeft alles geërfd van A. Dus A overlijdt
en C neemt alle vermogen over: relatieve, absolute rechten en alle schulden gaan
automatische van A naar C. C neemt dus alles over ook alle plichten en het maakt niet uit hoe
die plichten zijn ontstaan. Een erfgenaam neemt alles over. Dus niet de buitenstaanders.
Als B overlijdt en zijn erfgenaam is D. Dan is D eigenaar van heersende erf (dus degene met
een recht om over grond te lopen). Het maakt niet uit hoe die zaak is gevestigd dus gaan alle
rechten en plichten over naar D.
Stel A overlijdt niet, maar verkoopt en levert grond aan E. Zoiets is niet opvolging algemene
titel, maar opvolging onder bijzondere titel. Als een erfdienstbaarheid is gevestigd dan is E
daaraan gebonden. Dus hij moet B toelaten om over zijn pad te lopen. E is niet gebonden aan
een recht van overpad door een overeenkomst hier zit je bij casus Blaauboer/Berlips. E
heeft dus wel te maken met absolute rechten, maar niet met eerdere overeenkomsten.
Andere mogelijkheid. Ook eigenaar B van heersende erf verkoopt aan F. F kan gebruik maken
van erfdienstbaarheid. Want erfdienstbaarheid is specifiek gevestigd op 2 erven. Het is niet
gekoppeld aan personen. Overeenkomst: F is een derde en heeft niks te maken met
overeenkomst tussen B en A en kan dus geen rechten ontlenen uitzondering: art. 6:251 lid
1 BW kwalitatief recht. B heeft alleen belang bij overpad zolang hij bij het erf loopt. Dan is
contractueel recht normaal voor hem, maar het is zo aan het erf gebonden dat het overgaat
aan nieuwe eigenaren onder bijzondere titel. Dus contractueel recht kan soms toch overgaan
aan nieuwe eigenaar. Kwalitatief= hoedanigheid.
4
,Maastricht University
Inleiding Privaatrecht jaar 1
Blokperiode 5 PRI1001
3:33 BW: wil en verklaring (openbaren). Verklaringen moeten worden geopenbaard 3:37 lid 1 Bw.
Verklaringen zijn vormvrij. Bijna alles mag dus mondeling, maar het is wel handig dat het op schrift is,
tenzij anders bepaald. Je hebt 2 keer een wil en verklaring nodig. Elke overeenkomst is een meerzijdige
RH. Er zijn eenzijdige (schenking) en wederkerige overeenkomsten. Schenking is eenzijdige en geen
wederkerige overeenkomst.
6:217 lid 1 BW: aanbod en aanvaarding. Dit zijn niet op zichzelf rechtshandeling, maar het zijn wel
onderdelen van een rechtshandeling. Aanbod en aanvaarding altijd nodig wil + verklaring.
Aanbod: essentiele dingen vane en overeenkomst te vinden zijn. Dus degene nog alleen maar JA hoeft
te zeggen om een overeenkomst tot stand te brengen. Prijs + wat te koop is. BV: druiven van 1 kg te
koop voor 5 euro dat is dan een aanbod. Als jij het in een mandje legt is het een aanvaarding.
Als je nog in gesprek met elkaar bent dan is er nog geen aanbod.
6:219 lid 1 BW: aanbod herroepen.
3:37 lid 3 BW: verklaring heeft werking die persoon heeft bereikt. Ontvangsttheorie. Mondeling als die
andere heeft gehoord dan is o.v. tot stand gekomen. Als het aan de ontvanger ligt dat hij o.v. laat
bereikt dan is heeft de verklaring de ander toch bereikt.
6:224 BW.
Zelfstudie-vragen:
o Wat is de essentie van het arrest Blaauboer/Berlips?
Bij verbintenissen die betrekking hebben op een goed gaat wel de actieve zijde (het vorderingsrecht)
maar niet de passieve zijde (schuld) over op degene die dat goed onder bijzondere titel verkrijgt.
Persoonlijke verbintenissen kunnen het eigendomsrecht niet beperken, zodat zij evenmin bij overgang
van dat eigendomsrecht op de nieuwe eigenaar van rechtswege overgaan.
o Wat is de relatie tussen de begrippen verbintenis, rechtshandeling en overeenkomst?
Verbintenis: rechtsverhouding tussen 2 personen, waarvan de 1 een subjectief recht heeft jegens de
ander, en de ander een verplichting heeft jegens de eerste. Het subjectief recht wordt met vordering
aangeduid. Bv: terugbetalen van geleend geld.
Verbintenissen kunnen ontstaan uit overeenkomst 6:217 BW. Een overeenkomst ontstaat door aanbod
en aanvaarding. Om een aanbod te hebben is er een rechtshandeling nodig, namelijk een wil en
verklaring 3:33 BW. En natuurlijk geldt dat ook voor de aanvaarding: een wil en verklaring.
Rechtshandeling= gedraging van en of meer rechtssubjecten, waarbij een RG wordt beoogd en
waaraan het objectieve recht (het geheel van geldende rechtsregels) gevolgen verbindt. RH kunnen
eenzijdig en meerzijdig zijn. Eenzijdige RH kunnen slechts door een rechtssubject worden verricht.
o Wat is de relatie tussen de begrippen overeenkomst, aanbod en aanvaarding?
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding van dat aanbod 6:217 BW.
Het aanbod en aanvaarding daarvan zijn eenzijdige gerichte RH. Ieder der partijen beoogt een RG.
Partijen willen een overeenkomst tot stand brengen met alle juridische gevolgen van dien.
Het aanbod is het voorstel tot het sluiten van de OV en de aanvaarding van de aanbod doet de OV
uiteindelijk tot stand brengen. Aanbod en aanvaarding moet aan anderen kenbaar worden gemaakt.
Art. 3:33 BW omschrijft het kenbaar maken van de wil.
o Welke ‘vormen’ van aanbod en aanvaarding kunnen worden onderscheiden?
5
,Maastricht University
Inleiding Privaatrecht jaar 1
Blokperiode 5 PRI1001
1. Herroepelijk aanbod: een aanbod dat niet onherroepelijk is. De aanbieder kan zijn aanbod nog
wijzigen. Het oorspronkelijke aanbod vervalt en er is sprake van een nieuw aanbod.
2. Vrijblijvend aanbod: als in het aanbod expliciet is vermeld dat het aanbod vrijblijvend wordt
gedaan. Het juridische gevolg is dat de aanbieder zijn aanbod nog kan wijzigen, ook al is de
overeenkomst al tot stand gekomen (dus als de aanvaarding al door hem is ontvangen). De
wijziging moet dan wel onverwijld bekend worden gemaakt (art. 6:219 BW lid 2). In feite is een
vrijblijvend aanbod een herroepelijk aanbod.
3. Onherroepelijk aanbod: als het aanbod een termijn van geldigheid bevat of als op een andere
manier blijkt dat het aanbod onherroepelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een aanbod
waarin is vermeld dat de prijs vast is (art. 6:219 BW). De consequentie van een onherroepelijk
aanbod is dat de elementen van het aanbod niet kunnen worden gewijzigd gedurende de
geldigheid daarvan.
Aanbod
met geldigheidstermijn zonder geldigheidstermijn
binnen geldigheidstermijn mondeling aanbod: schriftelijk aanbod:
direct aanvaarden binnen redelijke termijn
Taak 1 Belofte maakt schuld
De gebroeders Berlips hebben bij openbare veiling op 8 augustus 1992 een aantal bouwpercelen
verkocht. Op die percelen zijn vervolgens woningen gebouwd. Bij de verkoop hadden de gebroeders
Berlips zich verplicht om op het terrein gelegen tussen de bouwpercelen, dat aan hen in eigendom
verbleef, een verharde weg aan te leggen. Vijftien jaar later is de verharde weg nog immer niet
aangelegd. Een van de kopers, de heer D. Blaauboer, makelaar te Amsterdam, spreekt daarop de dan
nog levende broer Berlips aan tot schadevergoeding. Volgens Berlips is Blaauboer bij hem aan het
verkeerde adres. Hij en zijn broer hebben immers de grond, waarop de verharde weg zou moeten
worden aangelegd, reeds in 1997 verkocht en overgedragen aan derden. Derhalve was ook de
verplichting tot het aanleggen van de weg overgegaan op de nieuwe eigenaars en waren hij en zijn
broer daarvan bevrijd.
Antwoord: Berlips is aansprakelijk o.g.v. het contract. De verplichting om een weg aan te leggen is NIET
overgegaan naar de nieuwe eigenaars.
Taak 2 Aanbod & aanvaarding
(a) Jelle is sinds kort op zoek naar een mooie eethoek. In de Ikea-catalogus ziet Jelle een eethoek
die voldoet aan al zijn eisen. Jelle gaat naar Ikea om de eethoek te kopen. Bij aankomst heeft Ikea
de prijs van de eethoek met 15 euro verhoogd.
Antwoord: Er is een aanbod: in de ikea catalogus wordt een eethoek aangeboden. Echter, er is geen
aanvaarding, want Jelle wilde de eethoek slechts kopen voor 15 euro lager.
6
, Maastricht University
Inleiding Privaatrecht jaar 1
Blokperiode 5 PRI1001
(b) ‘Louche’ Yves ziet op funda.nl een leuke twee-onder-een-kap-woning en belt de verkoper met
de mededeling dat hij het huis koopt voor de gevraagde prijs. De verkoper is van mening dat hij
het huis niet aan Yves hoeft te verkopen.
Antwoord: Dit is juridisch geen aanbod. Dit is een arrest (Hofland/Hennis). De essentiële dingen voor
een overeenkomst staan erin. Iedereen kan dan zeggen: ‘’ik ga akkoord’’. HR zei: ‘dit werkt niet in dit
geval’. In geval van een huis is een advertentie slechts een uitnodiging om te onderhandelen, want het
gaat om een bijzondere zaak. Aanbod is geen aanbod maar een uitnodiging.
(c) Evi is op zoek naar haar droomhuis. Tijdens een bezoekje aan Maastricht ziet ze een
schitterend huisje liggen. Evi twijfelt geen moment en belt aan met de vraag of de verkoper het
huis wil verkopen voor het redelijke bedrag van 285.000 euro. De verkoper zit in zware financiële
problemen en zegt dan ook meteen toe het huis aan haar te willen verkopen.
Antwoord: Aanbod: een woning voor een bedrag van 285.000 euro. De verkoper aanvaard het. Dit
moet wel schriftelijk gebeuren. Hoofdregel: alles mag vormvrij: 3:37 lid 1 BW. Alleen daar zijn
uitzonderingen op. Namelijk: 7:2 BW koop van een woning moet schriftelijk. Ook al is hier sprake van
een aanbod en aanvaarding, dan moet het wel in schriftelijke vorm. Als je het mondeling verkoopt dan
is de overeenkomst nietig.
(d) John ziet een advertentie in de plaatselijke supermarkt van een VW golf voor een bedrag van
2500 euro. In de advertentie staat enkel een adres, en John schrijft aan Jan dan ook een briefje dat
hij de auto voor 2000 euro wil kopen. Jan laat John schriftelijk weten akkoord te gaan. Tevens
komen John en Jan overeen dat John de auto een week later komt ophalen. Twee dagen na de
gemaakte afspraken begint John te twijfelen; John wil toch liever een Ford escort. John schrijft Jan
dat hij afziet van de koop.
Antwoord: aanbod: verkoop auto €2500,-. John aanvaard het aanbod niet, maar geeft een nieuw
aanbod van 2000 euro. Dit aanbod is schriftelijk aanvaard door John. Dus door de aanvaarding is de
overeenkomst tot stand gekomen. Het maakt niet uit of John nog gaat twijfelen of niet. John heeft
pech, hij had niet zomaar akkoord moeten gaan.
(e) Tijdens een kunsttentoonstelling komt Mieke een schilderijtje tegen dat haar aanspreekt. De
kunstenaar biedt haar aan het schilderijtje te verkopen voor 1200 euro en Mieke gaat naar huis met
de mededeling hier nog even over na te willen denken. Nog voordat Mieke de tentoonstelling
verlaat spreekt Ella de kunstenaar aan waarbij ze hem een bod doet van 2000 euro. De kunstenaar
gaat meteen akkoord met het bod. Mieke is verbijsterd wanneer ze de kunstenaar ’s avonds belt
om het schilderijtje voor 1200 euro te kopen, en ze te horen krijgt dat het schilderijtje is verkocht.
Antwoord: Geen overeenkomst tussen Mieke en kunstenaar. Zie art. 6:221 lid 1 BW. Een mondeling
aanbod vervalt wanneer het niet onmiddellijk wordt aanvaard.
(f) Rik biedt Ernie schriftelijk aan een piano te kopen voor een bedrag van 12.500 euro op 1
februari. Direct na het aanbod vliegt Rik naar Aruba voor een vier weken durende vakantie. Ernie
aanvaardt het aanbod en stuurt Rik hiervan een bevestiging. Rik besluit halverwege zijn vakantie
de piano toch niet te willen verkopen. Rik leest de aanvaarding uiteindelijk pas op 8 maart.
Antwoord: hier is sprake van een overeenkomst. Rik is verkoper en doet in eerste instantie een aanbod
van 12.500 euro. Het is schriftelijk. Ernie aanvaard het aanbod 3:37 jo 6:224 BW. Vakantie doet niet
terzake en bedenktijd vakantie doet ook niet terzake. Dus in casu is een overeenkomst tot stand
gekomen.
7