Handboek groepsdynamica – Een
inleiding op theorie en praktijk
Hoofdstuk 1 – Groepsdynamica tussen psychologie en sociologie
1.2 Enkele weerstanden tegen groepsdynamisch denken
Antropocentrisme: neiging tot het centraal stellen van zichzelf en de eigen positie. Kan een hindernis
vormen voor zicht op groepsprocessen. De neiging om de mens centraal te stellen.
Het symbolische wereldbeeld: de aarde is één symbiotisch organisme.
De relatie tussen de natuurwetenschappen en de menswetenschappen: tegelijk antagonistisch en
complementair: tegelijk met elkaar in conflict én ze kunnen niet zonder elkaar.
Context ook van belang bij identiteitvorming.
Spanning tussen individu en groep: autonomie en conformiteit.
Gevaar van kleine groepen, isolatie, samenzwering.
1.3 De mogelijke brugfunctie van groepsdynamica
‘homo clausus’: de ‘gesloten persoonlijkheid’: het beeld van de autonome, onafhankelijk van andere
handelende en ‘existerende’ mens.
Toegenomen individualisering
Hofstede zes dimensies van cultuurverschillen:
1. machtsafstand
2. individualisme versus collectivisme
3. masculiniteit versus femininiteit: mannelijke waarden: competitviteit, assertiviteit, ambitie,
vergaren van rijkdom. Vrouwelijk waarden: bescheidenheid, dienstbaarheid, tederheid,
gerichtheid op de kwaliteit van het bestaan.
4. onzekerheidsvermijding
5. lange- versus kortetermijngerichtheid
6. hedonisme versus soberheid: hedonisme: een samenleving waarin mensen uitbundig, vrolijk
en gelukkig zijn en waarin ze zichzelf toestaan toe te geven aan impulsen.
Brugfunctie: individu, groep, maatschappij
Open mensbeeld
Elias: Relatieve autonomie: processen zijn relatief, omdat ze niet volledig op individuele bedoelingen
worden herleid.
Het affectieve leven van groepen
Pagès: de ervaring van zichzelf en de ervaring van de ander zijn niet te scheiden. Het menselijke
dasein is van meet af aan een mitsein.
,1.4 Het individu
Polariteiten: rationele vs irrationele kanten
1.5 De groep
Cooley:
- primaire groepen gekenmerkt voor persoonlijke en intieme relaties in directe contactsituaties.
- secundaire groepen gekenmerkt voor koele, onpersoonlijke, rationele en formele relaties.
Gemeinschaft en Gesellschaft, solidarité organique en solidarité méchanique, informele en formele
groepen, psychegroep en sociogroup.
Hoofdstuk 2 – Grondslagen van de groepsdynamica
2.2 Indeling in taakaspecten en sociaal-emotionele aspecten
Taakniveau en sociaal-emotioneel niveau
Taakniveau: inhoud vd groepsactiviteit
Sociaal-emotioneel niveau: de manier waarop men met elkaar omgaat tijdens de uitvoering van die
taak.
Extern systeem: alles wat zich in een groep afspeelt aan activiteiten, interacties, gevoelens om als
groep ten aanzien van de buitenwereld te kunnen blijven voortbestaan. Taakleider staat centraal.
Intern systeem: alle activiteiten, interacties en gevoelens die voortvloeien uit het internet
groepsfunctioneren. Sociaal-emotioneel leiderschap. Hoe, proceskant.
Taakaspecten Sociaal-emotionele aspecten
Extern systeem Intern systeem
Voortbestaan van de groep in de omgeving De groep als groep in stand houden
Bereiken van het doel Het interne groepsfunctioneren
Wat wordt er gedaan Hoe gaan de leden met elkaar om
Taakgerichte activiteiten De onderlinge betrekkingen
Taakoriëntatie Sociaal-emotionele oriëntatie
Formele leider Informele leider
Bewaakt het resultaat Bewaakt de satisfactie
Nadruk op formele functies Nadruk op psychologische en persoonlijke
functies
Formele groepsstructuur Informele groepsstructuur
2.3 Hoofdstromingen in de groepsdynamica
2.4 De interactietheorie
Homans en de sociaal-contacthypothese
, Ook wel interactiehypothese: indien er frequente interacties zij tussen de leden van een groep, zullen
er gevoelens van onderlinge genegenheid groeien en deze gevoelens zullen op hun beurt leiden tot
verdere interacties. Ook interacties met het externe systeem zorgen voor gevoelens van
genegenheid, die op hun beurt leiden tot verdere interacties die een basis vormen van het interne
systeem.
Bales: interactieprocesanalyse: taakgebied en sociaal-emotioneel gebied onderverdeeld:
1. sociaal-emotioneel gebied: positieve reacties
2. taakgebied: poging tot antwoord
3. taakgebied: vragen
4. sociaal-emotioneel gebied: negatieve reacties
Voor elk van die vier gebieden noemt hij drie observatiecategorieën:
1. oriëntatiefase (vragen en geven van informatie)
2. evaluatiefase (vragen en geven van meningen)
3. controlefase (vragen en doen van voorstellen), uitmondend in besluitvorming
BOB-model (zelfde als hierboven):
1. beeldvorming
2. oordeelsvorming
3. besluitvorming
2.5 De systeemtheorie
Systeembenadering: onderzoekt de verbanden tussen verschillende soorten input en output van het
systeem. Homeostase (evenwicht), feedback, systeemgrenzen en regulatiemechanismen.
Intern evenwicht (homeostase)
Feedback: het serieus nemen of negeren van informatie over het functioneren van het systeem, ook
wel ‘informatie over de output’. Zowel over de interne als externe omgeving.
Groepscohesie tot conformiteit vormt een andere manier om homeostase te handhaven.
Het geheel is meer dan de som der delen
Evenwichtstheorie : sterke nadruk op de onderlinge betrekkingen in sociale systemen en op het
betrekkingsniveau in interpersoonlijke communicatie dreigt de systeembenadering echter te weinig
aandacht te hebben voor het inhoudsniveau en inhoudelijke kanten van de systeemdoelstellingen.
2.6 De sociometrische benadering
Sociale aspecten van het groepsgebeuren
Met name emotionele kanten van de interpersoonlijke relaties tussen de groepsleden
Sociometrische onderzoeksmethode
Informele groepsstructuur
2.7 Benaderingen uit de algemene psychologie
Cognitieve dissonantietheorie
Tussen cognitieve elementen (bijv kenniselementen en interpretaties) kunnen tegenstrijdigheden
bestaan. Cognitieve dissonantie reductie