Samenvatting - Micro-economie voor bedrijfskunde 16/20! (B. Heyndels - 2024)
Samenvatting Macro economie voor bedrijfskunde (17/20 eerste zit)
Alles voor dit studieboek
(42)
Geschreven voor
Vrije Universiteit Brussel (VUB)
Bedrijfskunde
Inleiding Micro-Economie
Alle documenten voor dit vak (9)
Verkoper
Volgen
paulienroe
Voorbeeld van de inhoud
💯
Examen
Open vragen en multiple choice vragen voor zowel oefeningen als theorie.
(In realiteit: enkel multiple choice)
Examen 1
, Hoorcollege Besproken hoofdstukken
HOC 1 H3
HOC 2 H4
HOC 3 H5
HOC 4 H6
HOC 5 H7 & H13
HOC 6 H14 & H15
HOC 7 H16 & H19
HOC 8 H19 & H10
HOC 9 H11
HOC 10 H12
Examen 2
,
HOC 1
Economie: definitie
💡 Economics is the science which studies human behaviour as a relationship
between ends and scarce means that have alternative uses.
Kiezen Beperkte middelen Oneindige behoeften
Wat produceren? Arbeid (L),
Hoe produceren? Kapitaal (K),
Voor wie produceren? Natuur (N)
Economie onderzoekt
MICRO
Hoe mensen beslissingen nemen
Hoe mensen interageren
Bestudeert de manier waarop huishoudens en bedrijven beslissingen nemen en hoe
ze in specifieke markten met elkaar omgaan.
Micro-economie als manier van denken omtrent individueel menselijk gedrag in het
algemeen.
MACRO
Invloeden op economie als geheel
Bestudeert fenomenen die de gehele economie bestrijken.
Macro-economie als studie van macro-economische werkelijkheid: inflatie,
economische groei, werkloosheid.
10 principes (van Mankiw & Taylor)
HOC 1 1
, MICRO
Hoe mensen beslissingen nemen Principe 1: Mensen moeten keuzes maken
De kosten van iets worden bepaald
Principe 2: door datgene wat we opgeven om
het te krijgen
Rationele mensen denken in de
Principe 3:
marge
Principe 4: Mensen reageren op prikkels
Hoe mensen interageren met elkaar Principe 5: Handel kan in ieders belang zijn
Markten zijn vaak een goede manier
Principe 6: om economische activiteit te
organiseren
Overheden kunnen de resultaten
Principe 7:
van de markt soms verbeteren
MACRO
De levensstandaard van een land
hangt af van de mate waarin het
Invloeden op economie als geheel Principe 8:
land producten en diensten kan
produceren
Prijzen stijgen als de overheid
Principe 9:
teveel geld drukt
De samenleving staat voor een
Principe 10: afweging op korte termijn tussen
inflatie en werkloosheid
Principe 2: De kosten van iets worden bepaald door datgene wat we opgeven om
het te krijgen.
Opportuniteitskost
= wat je moet opgeven
= Expliciete kost + impliciete kost
Expliciete kost
Het geld dat je moet betalen indien je activiteit x kiest.
Impliciete kost
HOC 1 2
, De waarde van het beste alternatief waaraan je verzaakt (= niet doen terwijl je het
zou moeten doen) (zonder geldstroom)
Principe 4: Mensen reageren op prikkels
Rationele agenten veranderen hun gedrag als de kosten of baten (voldoende)
veranderen.
HB H3: Vraag & Aanbod
The market forces of supply and demand
Markt
💡 Verzameling van alle kopers en verkopers van een bepaald product.
Marktvormen
Monopolistische Volmaakte
Monopolie Oligopolie
concurrentie concurrentie ⇒
1 bedrijf Enkele bedrijven Veel bedrijven Veel bedrijven
Homogene of heterogene Homogene
Heterogene goederen
goederen goederen
Homogene goederen: concurrenten die hetzelfde verkopen
Heterogene goederen: concurrerende bedrijven die niet allemaal hetzelfde verkopen
⇒ Volmaakte concurrentie: model van V&A veronderstelt:
Veel vragers en veel aanbieders
Perfecte informatie
Vragers en aanbieders zijn prijsnemer
de prijs wordt bepaald door V&A
Stel dat je een zodanig goede service en de allerbeste frieten hebt, ga je
misschien 10 cent meer kunnen vragen voor een pak friet.
= geen volmaakt concurrentie meer
HOC 1 3
, Homogene goederen
Vragers en aanbieders handelen onafhankelijk
Vragers en aanbieders nemen alle kosten en baten in aanmerking
Beste voorbeeld: graan
Bijna alle bedrijven die bestaan in de werkelijkheid zijn monopolistische
concurrentie, behalve de grote bedrijven.
(als je random de gele gids openslaat en een bedrijf aanwijst zal dit waarschijnlijk
monopolistische concurrentie zijn)
vb. Frituur om de hoek → heterogene goederen: de frieten zijn niet hetzelfde,
ondanks ze van de zelfde leverancier komen. De ene zijn gebakken en verkocht aan
het station en de andere misschien 10 straten verder.
Als je een bedrijf direct herkent, het is een bekend bedrijf, dan is het waarschijnlijk
een oligopolie. vb. Apple: in de computerwaren zijn slechts een bepaald aantal
bedrijven actief.
Marktmacht
Monopolie Oligopolie & Monopolistische Volmaakte
HOC 1 4
, Consument = concurrentie concurrentie
prijsnemer
⇒ de echte bedrijven zitten er Consument
Monopolist = tussenin = de realistische en bedrijf
prijszetter bedrijven =
prijsnemer
Vraag
Er zijn 2 partijen: degenen die goederen willen kopen en degenen die goederen
willen verkopen
💡 Hoeveel de consument bereid zijn te betalen voor een bepaald product.
De individuele vraag
💡 = Hoeveel de consument
bereid (en in staat) is te
kopen bij verschillende
prijzen
De marktvraag
💡 = Hoeveel alle consumenten
samen bereid (en in staat)
zijn te kopen bij verschillende
prijzen.
Vraagfunctie of inverse vraagfunctie?
De marktvraag geeft de hoeveelheid qD die gevraagd wordt als functie van de prijs p
⇒ qD = f(p) = de marktvraag
(Hoeveel de consument bereid is te kopen bij verschillende prijzen)
HOC 1 5
, Zelfde relatie kan ook worden geschreven als
⇒ p = f(qD) = de inverse (markt)vraag
(Hoeveel de consument bereid is te betalen (per eenheid!! voor verschillende qD)
Beide functies drukken hetzelfde uit maar worden anders gelezen:
⇒ qD = f(p): hoeveel goederen -qD- willen consumenten kopen bij een gegeven
prijs -P-?
⇒ p = f(qD): welke prijs (per eenheid product -p- zijn consumenten te bereid te
betalen voor een gegeven -qD-?
Hieruit kan je volgende zaken maken:
a = een getal (6, 7,
480,… afhankelijk
-b = 1/4
van het goed dat je
⇒ geeft je de helling van bestudeert)
je vraagcurve
als er 4 flesjes gekocht b = ook een getal
worden dan is deze qD = gevraagde
consument bereid om 5 hoeveelheid
euro per flesje te betalen.
Uitleg:
1. (Absolute) verandering in een variabele
HOC 1 6
, ∆ = delta: verandering
Vb. p daalt van 5 naar 4 Hierdoor neemt gevraagde hoeveelheid toe:
∆p = p2 - p1 Vb. p daalt van 5 naar 4
∆p = 4 - 5 ∆q = q2 - q1
∆p = -1 ∆q = 8 - 4
∆q = +4
⇒ p = 6 - (1/4).qD
2. De helling van een rechte
HOC 1 7
, Als de prijs met één eenheid daalt, dan stijgt de gevraagde hoeveelheid met 4
eenheden.
3. Relatieve (procentuele) verandering in een variabele
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper paulienroe. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,99. Je zit daarna nergens aan vast.