Beroep sociaal werk
Week 1 – Historische achtergrond van de
verzorgingsstaat
(Les 4:) De historische achtergrond van verzorgingsstaat
- Wat zijn de prettigste landen om in te wonen?
o (Hoe) kun je dat meten?
BNP (bruto nationaal product) - hoe groot is de economie van een land?
Zegt niet duidelijk of het prettig is voor mensen om er te wonen
Ook: bruto nationaal product per hoofd van de bevolking
o Gaat uit van ongeveer evenveel deelname/verdienen
GINI-index – profiteert iedereen evenveel van de economie/mate van eerlijke
verdeling, inkomensverschillen
Human Development Index – lang en gezond leven, toegang tot onderwijs,
toegang tot gezondheidszorg (hoe hoger het cijfer, hoe beter)
o Wat zijn indicatoren?
o Wat vinden we belangrijk?
Persoonlijke waarden, minder goed te meten
Persvrijheid, seksegelijkheid/vrouwenrechten, mate van democratie
o Moet iedereen het prettig hebben of alleen de elite?
- Verklaringsmodellen voor verschillen in de wereld
o Geografie-theorie: rijke landen hebben een gunstigere ligging, vaak een gematigd
klimaat waar je harder kunt werken, geen tropische ziekten
Tegenargumenten: ook tropische gebieden hebben enorme voorspoed gekend
(Azteken, Inca's, Maya's, Mexico vroeger/Mexico nu tegenover USA nu)
o Cultuurtheorie: in arme landen heerst een cultuur die economische groei in de weg
staat: bijgeloof, luiheid etc. In rijke landen is een cultuur van hard werken. Protestanten
werken harder dan katholieken.
Tegenargumenten: hoe verklaar je Noord- en Zuid-Korea? Oost- en West-
Duitsland? Beide landen met een 'gelijke' cultuur? Daarbij hebben zowel
protestantse als katholieke landen perioden van groei gekend
o Verklaringsmodel van Robinson en Acemoglu
Het is de mate waarin een land inclusieve instituties weet op te zetten die het
succes van een land bepalen
Inclusieve instituties geven prikkels (incentives) door
Een gelijk economisch speelveld: iedereen met een goed idee kan de
markt betreden
Wettelijke bescherming van eigendommen: land, bezit en intellectueel
(octrooi), maar ook een niet corrupte politie en rechterlijke macht
Bescherming van individuele rechten
Een open en pluriform politiek bestel waarop zoveel mogelijk mensen
invloed kunnen uitoefenen
Openbaar onderwijs, gezondheidszorg en sociale regelingen ->
verzorgingsstaat?
, o Inclusief wil zeggen: zoveel mogelijk mensen worden geprikkeld
om zonder angst of onoverzienbare risico's deel te nemen aan
het politieke en economische leven
o De verzorgingsstaat: de meest inclusieve staat?
In Engels: de vrije Westerse 'welfarestate', in tegelstelling met de 'warfarestate',
die dictatoriaal en agressief zou zijn
Een verzorgingsstaat biedt bescherming tegen de belangrijkste sociale risico's
(ziekte, inkomensverlies, ouderdom, gebrekkige opleiding)
Moderne verzorgingsstaat doet meer:
Garantie van sociale zekerheid voor alle leden van de samenleving
(verzekeren)
Een reductie in de willekeur van levenskansen (verzorgen)
Het bevorderen van de maatschappelijke integratie van alle leden van
de samenleving (verbinden, verheffen)
o Hoe zijn verzorgingsstaten ontstaan?
Voor de 19e eeuw: armoede geen groot of chronisch maatschappelijk probleem
waar de overheid veel invloed op kon of wilde uitoefenen
Geen directe bedreiging van maatschappelijke orde
Kerk, bredere familieband en gilden zorgden voor bescheiden
zekerheden
Door industriële revolutie ontstaat migratiestroom van platteland naar stad
Kapitalistische samenleving maakt mensen kwetsbaarder als individu
dat afhankelijk was van loonarbeid
'Arbeid' wordt handelswaar met schommelende prijs
Zaken als eten en huisvesting moeten wel betaald worden
Bij ziekte kun je je 'handelswaar' niet meer aanbieden
Liberale visie: geen liefdadigheid, want dan neemt de prikkel tot werken af
Armenwet van 1834, Engeland: armen die gezond waren, maar geen
inkomen hadden, mochten niet aankloppen bij liefdadigheid
Gevolg: harde kapitalistische samenleving, steeds groter wordende arme en
kwetsbare arbeidersklasse
Eerste wetten en maatregelen gericht op beteugeling van ergste uitwassen die
maatschappelijke instabiliteit zouden kunnen aanrichten
o Angst voor Marx en socialisme?
Arbeiders groeperen zich: ze hebben dezelfde belangen en risico's
Marx' voorspelling: arbeiders/het proletariaat worden steeds verder onderdrukt
en zullen uiteindelijk door revolutie de kapitalistische burgerklasse of
bourgeoisie omverwerpen
De Swaan: mensen zijn door de industriële revolutie zo afhankelijk van elkaar
geworden (interdependentie), hebben veel meer last van elkaars ellende
(externe effecten) en de staat probeert deze problemen op te lossen door
collectieve regelingen
Doordat mensen naar de steden zijn getrokken en daar zo afhankelijk
van elkaar zijn geworden, moet je daar als samenleving wat aan doen
o Eerste stappen: Duitsland (Pruisen)
Otto von Bismarck vond arbeiders een risico en was bang voor het socialisme en
Marx. Hij verbood socialistische partijen. Om de arbeiders tevreden te stellen,
, zich 'Duitser' te laten voelen en maatschappelijke rust te creëren stelde hij een
aantal wetten voor arbeiders in
Ziektekostenverzekering, 1883
Ongevallenverzekering, 1884
Ouderdom- en invaliditeitsverzekering, 1889
o Industrialisatie in Nederland
Rond 1870 groeit de stadsbevolking harder dan de plattelandsbevolking
Classificatie van de bevolking 1850-1900
Sociale elite, 3-5 procent
Middenstand, zelfstandigen: 45-47%
(Werk)volk, afhankelijk van hogere klasse: 50%
o Van het volk is ongeveer een kwart arm en moet leven van
bedeling
Armoede een steeds groter probleem door wegvallen 'gemeinschaft' en het nog
ontbreken van 'gesellschaft'
Verder kijken naar de Nederlandse verzorgingsstaat
Fase 1 1874 – 1952 eerste aanzet, wetgeving gericht op arbeiders
o 1874 Kinderwetje van Van Houten
Gelijkwaardige wetgeving al eerder in Engeland en
Pruisen
Niet uit zorg voor kinderen, maar uit angst voor
zedeloosheid en maatschappelijke wanorde
Verbod om kinderen jonger dan 12 jaar in dienst te
nemen of hebben, tenzij het huiselijke en persoonlijke
diensten en veldarbeid betreft
Fase 2 1921 – 1952 doelgroepverbreding
o Maar... wel gericht op mannen die loonarbeid verrichten en
kostwinner zijn; dus niet voor de bakker en slager zelf maar wel
voor het personeel. Vrouwen horen thuis en voeden de
kinderen op.
o 1901-1921: ongevallenwet, aanvankelijk voor ongeveer 25% van
arbeiders geldig
o 1930: Ziektewet
o 1952: werkloosheidswet
Fase 3 1952 – 1977 algemene volksverzekeringen
o Algemene ouderdomswet, 1957
o Algemene weduwen- en wezenwet, 1959
o Algemene bijstandswet, 1965
o Ziekenfondswet, 1966
o Wet op arbeidsongeschiktheidsverzekering, 1967
o Algemene wet bijzondere ziektekosten, 1968
o Wetten voor iedereen, ongeacht of er een arbeidsverleden is
In het begin behalve voor vrouwen
Fase 4 crisis
o Misbruik van regelingen door politiek en industrie vanaf 1977
o Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen gebruikt om mensen te
dumpen door economische recessie