Hoofdstuk 1
1) De godsdienst van de Grieken en de Romeinen:
Polytheïsme:
De oude Grieken geloofden dat er in de wereld om hen heen allerlei machten en krachten werkzaam
waren. Deze achtten zij verantwoordelijk voor de dingen om hen heen die ze niet konden verklaren.
Ze gaven deze krachten menselijke gestalte, ieder met een eigen naam en karakter. Zo ontstond er
een ingewikkelde wereld met veel goden en godinnen. Zo’n geloof in veel goden noemen we
polytheïsme.
Antropomorf:
Hoe de Grieken zich hun godenwereld hebben voorgesteld is onder meer bepaald door het beeld dat
de dichters Homerus en Hesiodus ervan geven. Zij stelden de goden antropomorf voor, dat wil
zeggen dat ze het gestalte en al de goede en slechte eigenschappen van de mens hebben.
Mythen:
De Grieken kenden duizenden verhalen waarin hun goden en godinnen, helden en heldinnen een
belangrijke rol spelen, deze verhalen noemen we mythen. De Grieken hadden geen heilig boek, zoals
dat bijvoorbeeld wel het geval is bij de Joden en christenen. Dit zorgde ervoor dat er geen vaste
versies bestonden van de verhalen. Ze konden zonder problemen gewijzigd worden en aangepast
aan de omstandigheden en behoeften van de eigen tijd: de Grieken gingen dus creatief met hun
mythen om. Dit zorgde er ook voor dat mensen vaak kritiek hadden op hoe de goden werden
voorgesteld en dus hun eigen interpretatie aan de mythen en goden gaven.
Offers en wijgeschenken:
Om de goden te vriend te houden gaven de gelovigen geschenken aan hen. Zulke geschenken
noemen we offers. Dieren, maar ook landbouwproducten werden als offers aangeboden.
Plengoffers, dit zijn vloeibare offers als wijn, melk of olie werden over de offerplaats uitgegoten
( ‘geplengd’). Zo’n offer vond plaats in de open lucht op een stenen tafel, een altaar. Ze gaven de
goden ook voorwerpen om ze voor een bewezen dienst te bedanken, die geschenken noemen we
wijgeschenken. Dit waren bijvoorbeeld schilderijtjes of beelden van allerlei maten en materialen.
Deze werden in de tempel bewaar of op het tempelterrein opgesteld.
Voortekenen:
Mensen hebben altijd graag iets over hun toekomst willen weten, dus over datgene wat de goden
met hen van plan zijn. Ook Grieken en Romeinen wilden dat. Ze hebben dan ook diverse methoden
ontwikkeld, waarmee ze dachten op de hoogte te komen van de wil van de goden. Bijvoorbeeld door
te kijken naar de toestand van de ingewanden, vooral de lever, van het offerdier, de vlucht van de
vogels of de stand van de sterren. Ook dachten ze dat de goden waarschuwingen gaven, bijvoorbeeld
door misvormde geboortes of plotseling omvallende beelden. Ook natuurverschijnselen werden
beschouwd als voorteken.
Orakels:
Een belangrijke rol om achter de bedoeling van een godheid te komen was weggelegd voor orakels.
Dit waren heiligdommen waar de gelovigen de god om raad konden vragen. Via een priester of
priesteres maakte de godheid zijn antwoord bekend. Zo’n antwoord, ook orakel genoemd, was
meestal in raadselachtige taal verwoord en voor meerdere uitleg vatbaar.
,De Romeinse godsdienst:
Ook de Romeinen geloofden, net als de Grieken, dat allerlei krachten en machten verantwoordelijk
waren voor de dingen die zij niet konden verklaren. Oorspronkelijk stelden de Romeinen deze
krachten niet voor als personen, daardoor kenden zij toen ook geen mythen. Maar in de loop van
hun geschiedenis kwamen ze in aanraking met de Griekse godsdienst en gaven de Romeinen onder
invloed hiervan de natuurkrachten die zij vereerden ook een menselijke gestalte. Ook namen ze de
Griekse godenverhalen over.
2) De tempel:
De Grieken en Romeinen bouwden hun tempels op plaatsen die volgens hen vaak door een god of
godin werd bezocht. Ze beschouwden de tempel als de woning van de god als deze op aarde
verbleef. Ze vereerden hun goden buiten de tempel, voor de tempel werd geofferd. In de centrale
ruimte, de cella, stond het beeld van de god of godin. De oudste Griekse tempels werden van hout
gemaakt, maar later kwamen er ook tempels van steen of marmer, deze hadden nog wel veel weg
van de constructies van de houten tempels. De Romeinse tempels verschillen van de Griekse doordat
ze op een hoog platform staan dat alleen via traptreden toegankelijk is. Bovendien staan er vaak
alleen aan de voorkant van de tempel zuilen, terwijl bij de Grieken rondom de hele tempel zuilen
staan.
De keizercultus:
In 44 vC werd de vermoorde Julius Caesar tot god verklaard. Hierna ontstond de gewoonte de keizer
na zijn dood te vergoddelijken en als god te vereren. In het oostelijke deel van het Romeinse rijk
werd de keizer al tijdens zijn leven als god vereerd, in combinatie met de godin Roma.
, · Mythes bij de Grieken:
- verklaringsmodel van de werkelijkheid
- genealogisch
- historisch (Trojaanse oorlog)/exemplarisch
- rituelen
· Mythes bij de Romeinen:
- ‘aanpassen’ van mythen / ‘versmelten’ van mythen
- geleerder/gekunsteld (Ovidius)
· Mythes in de Middeleeuwen:
- historisch
- metafoor van het natuurgebeuren
- allegorisch (bijbelse moraal)
· Mythes in de moderne tijd:
- complex / meerdere lagen
- sprookjesmotieven
- aetiologisch
- literair spel
· Bronnen voor de Griekse mythologie:
1. Homerus’ Ilias en Odyssee (epos {myceense tijd})
2. tragedieschrijvers (Aeschylus, Sophocles, Euripides {5e eeuw na Chr.})
3. Theogonie van Hesiodus (genealogieën {stambomen van goden en families})
4. Ovidius en Pausianias (Hellenistische tijd®lokale varianten van mythen, metamorfoses)
5. Apollodorus (Bibliotheke) en Hyginus (fabulae/genealogiae)
6. visuele bronnen (afgebeeld op aardewerk, tempels, openbare gebouwen)
7. eigen onderzoek (Homerische hymnen)