Juveniele parodontitis
De student benoemt en beschrijft:
De gemiddelde pocketdiepte bij melkelementen in een gezond parodontium:
• 1 à 1,5mm in een gezonde toestand.
Welke gebitselementen bij gelokaliseerde prepuberale parodontitis het meest zijn aangedaan:
• Melkmolaren.
Etiologie van prepuberale parodontitis:
Factoren die een mogelijke etiologische rol spelen bij prepuberale parodontitis, zijn onder andere
paropathogene bacteriën, defecten aan het wortelcement (bv afwezig) en/of functionele defecten
aan het afweersysteem van de gastheer. Afweercellen die een uiterst belangrijke rolspelen bij het
gezond houden van het parodontium, zijn onder andere polymorfonucleaire leukocyten (PMN’s) en
monocyten/macrofagen. Een verminderde chemotaxis van deze fagocyterende cellen is frequent
aangetoond bij ernstige vormen van prepuberale parodontitis. Het lijkt waarschijnlijk dat
gelokaliseerde geringe prepuberale parodontitis een voorloper is van juveniele parodontitis. Ook is
er een associatie met systemische aandoeningen. Verscheidene ziekten worden geassocieerd met
ernstige vormen van prepuberale parodontitis. Het blijkt dat lichte vormen van hypofosfatasie een
cofactor zouden kunnen zijn bij het ontstaan van prepuberale parodontitis.
Er wordt onderscheid gemaakt in gelokaliseerde prepuberale parodontitis (LPP) en gegeneraliseerde
prepuberale parodontitis (GPP). Er zijn aanwijzingen dat LPP een voorstadium is van gelokaliseerde
juveniele parodontitis. LPP wordt gekenmerkt door veelal afwezigheid van duidelijke gingivitis en
weinig supragingivale plaque. De oorzaak van LPP wordt gezocht in de aanwezigheid van
paropathogene bacteriën in combinatie met een verminderde chemotaxis van de leukocyten en
bepaalde genetische eigenschappen. De conventionele parodontale therapie, al dan niet
ondersteund door een antibioticumtherapie, kan de progressie van de ziekte stoppen.
Welke paropathogene bacteriën worden geassocieerd met prepuberale parodontitis:
Aggregatibacter actinomycetemcomitans, Porphyromonas gingivalis, Prevotella intermedia,
Capnocytophaga sputi-gena en Eikenella corrodens. Hierbij moet worden aangetekend dat de
prevalentie van P. intermedia waarschijnlijk het hoogst is en die van P. gingivalis het laagst.
Welke verschillende ziekten geassocieerd worden met ernstige vormen van prepuberale
parodontitis
De bekendste aandoeningen zijn onder andere: hypofosfatasie, het syndroom van Papillon-Lefévre,
neutropenie, leukocytadhe- siedeficiëntie, histiocytose-X, het syndroom van Chediak-Higashi,
leukemie en juveniele diabetes.
De etiologie en predisponerende factoren van juveniele parodontitis:
Parodontale afbraak vindt plaats in afwezigheid van gingivitis. Zoals al aangegeven is over
prepuberale parodontitis, is gebleken dat patiënten met juveniele parodontitis in een eerder
stadium van hun leven geleden hebben aan prepuberale parodontitis.
,Dit betekent dat de factoren die behandeld zijn bij de etiologie van prepuberale parodontitis,
waarschijnlijk ook bijdragen tot het ontstaan van juveniele parodontitis. Dus: Factoren die een
mogelijke etiologische rol spelen bij prepuberale parodontitis, zijn onder andere paropathogene
bacteriën, defecten aan het wortelcement en/of functionele defecten aan het afweersysteem van de
gastheer.
Een van de belangrijkste van deze factoren is de microbiologie. De Flora van diepe pockets van LJP-
patiënten bestaat voor twee derde bestond uit gramnegatieve microorganismen, terwijl dit slechts
een derde was bij ondiepe pockets. Van deze bacterien wordt A. actinomycetemcomitans gezien als
het belangrijkste micro-organisme in relatie tot het ontstaan van JP. Vooral type b in staat is een
leukotoxine te produceren. Dit leukotoxine kan polymoronucleaire leukocyten (PMN’s) en
monocyten afbreken en bovendien lijkt sero- type b het meest bij LJP-patiënten voor te komen.
Behalve de microbiologische en immunologische factoren in de etiologie van juveniele parodontitis
is al lang geleden gesuggereerd dat mogelijk ook het wortelcement een rol speelt en dat een defect
in het cement de oorzaak was van juveniele parodontitis. Apicaal van parodontale defecten
uitgebreide gebieden met hypoplasieën van het wortelcement. In deze gebieden zijn waarschijnlijk
geen Sharpey-vezels aanwezig, met als mogelijk gevolg dat bacterien gemakkelijker zouden kunnen
invaderen in het weefsel. Wanneer de hypoplasieën beperkt zouden zijn tot de eerste molaren en
incisieven, zou dit ook kunnen verklaren waarom bij sommige mensen de juveniele parodontitis
lokaal blijft. Een andere verklaring voor het gelokaliseerd blijven van de laesies zou kunnen zijn dat
de eerste molaren en incisieven het eerste doorbreken en dus het langst hebben blootgestaan aan
de bacteriële aanval. Vervolgens zou er een voldoende immuunrespons zijn opgebouwd, waardoor
het ontstaan van laesies bij andere elementen, in ieder geval tijdelijk, zou worden voorkomen. Baer
(1971) stelde al dat er een familiaire aanleg bestaat voor juveniele parodontitis. Dit gegeven wordt
door alle onderzoeken bevestigd.
Welke paropathogene bacteriën worden geassocieerd met lokale juveniele parodontitis:
Gebleken is dat de bacteriële flora van diepe pockets van LJP- patiënten voor twee derde bestond uit
gramnegatieve micro-organismen, terwijl dit slechts een derde was bij ondiepe pockets. De
belangrijkste organismen waren Aggregatibacter actino- mycetemcomitans, Capnocytophaga spp.,
Eikenella corro- dens, Prevotella intermedia en Campylobacter rectus. Grampositieve isolaten waren
voornamelijk streptokokken, actinomyceten en peptostreptokokken.
De röntgenologische kenmerken van juveniele parodontitis:
Angulaire botafbraak bij de eerste molaren en/of incisieven bij overigens gezonde adolescenten, is
een typisch diagnostisch kenmerk van de klassieke LJP. De hoogste frequentie van de afbraak is
mesiaal van de eerste molaren. Ook kan de botafbraak rondom de eerste molaar helemaal
boogvormig ver- lopen van distaal van de tweede premolaar naar mesiaal van de tweede molaar
(Miller, 1948). Een ander opvallend fenomeen op de röntgenfoto is het soms aanwezige
‘komvormige’ aspect van de botaf- braak. Het meest apicale punt van de approximale botafbraak
bevindt zich niet ter plaatse van de tand, maar meer midden approximaal. Een mogelijke verklaring
voor dit fenomeen zou kunnen zijn dat er een invasie van micro-organismen in de parodontale
weefsels heeft plaatsgevonden. Bij het interpreteren van parodontale afbraak op röntgenfoto van
JP-patiënten, moeten we ons realiseren dat er vaak meer afbraak aanwezig is dan op de röntgenfoto
, te zien is. Met andere woorden: de afbraak gemeten met behulp van een pocketsonde (klinisch
aanhechtingsverlies), levert meer afbraak op dan metingen op een röntgenfoto.
De student kan de diagnose prepuberale parodontitis stellen:
• Jonger dan 12 jaar
• Bij melkelementen ruimtes dieper dan 1,5 mm
• Bij blijvend gebit pocketdieptes dieper dan 3 mm
• De beschreven prepuberale parodontitis betreft in het algemeen gelokaliseerde geringe
prepuberale parodontitis waarbij de melkmolaren het meest frequent zijn aangedaan.
De student kan de diagnose lokale juveniele parodontitis en gegeneraliseerde juveniele
parodontitis stellen:
Bij LJP zijn alleen de eerste molaren en/of incisieven betrokken en bij de gegeneraliseerde vorm
vrijwel alle elementen. Het blijkt dat de gemiddelde leeftijd van deze groepen altijd verschillend is.
LJP-patiënten zijn gemiddeld jonger dan GJP-patiënten. Van oudsher wordt de diagnose LJP gesteld
als bij een patiënt bij de eerste molaren en/of incisieven zeer ernstige parodontale afbraak aanwezig
is met diepe angulaire botdefecten zichtbaar op röntgen- foto’s, en er tegelijkertijd weinig
symptomen zijn van gingivitis en er weinig plaque en tandsteen aanwezig zijn.
De student kan een zorgplan opstellen voor LJP en GJP:
• Wanneer kind aan systemische aandoening lijdt → extra aandacht aan het parodontium.
• Vanuit preventief oogpunt moeten deze kinderen en hun ouders worden voorgelicht over de
etiologie, preventie en behandeling van parodontale aandoeningen.