Octaveringstekens
- Coll’ 8/ coll’ 8va= plus een octaaf erbij (twee c’s op verschillende hoogte bijv)
- Haken: groepen bij elkaar ( hout, koper, strijker etc.)
- Accolades: één instrument op meerdere balken
- Klaviernotatie: Boven = rechterhand, F-sleutel. (piano, harp, klavecimbel, celesta,
accordeon)
- Octaafreeks: c’ gestreept octaaf onder de G-sleutel. Volgorde is:
subcontraaf (onder F), contra-octaaf (onder F C1), groot octaaf (in f, C), klein octaaf
(in f, c), eengestreept octaaf (in G, c’), tweegestreept octaaf (in G, c’’), driegestreept
octaaf (boven G, c’’’)
Sleutels
- Franse viool= g’ door de 1e lijn
- Viool= g’ door de 2e lijn
- Bariton= f door de 3e lijn
- Bas= f door de 4e lijn
- Subbas= f door de 5e lijn
- Sopraan= c’ door de 1e lijn
- Mezzosopraan= c’ door de 2e lijn
- Alt= c’ door de 3e lijn
- Tenor= c’ door de 4e lijn
- Bariton= c’ door de 5e lijn
Intervallen
- R1= 0 tellen (Vr, R, Ov)
- Gr 2= 1 tel (Vr, Kl, Gr, Ov)
- Gr 3= 2 tellen (Vr, Kl, Gr, Ov)
- R4 = 2,5 tellen (Vr, R, Ov)
- R5= 3,5 tellen (Vr, R, Ov)
- Gr 6= 4,5 tellen (Vr, Kl, Gr, Ov)
- Gr 7= 5,5 tellen (VR, Kl, Gr, Ov)
- R8= 6 tellen (Vr, R, Ov)
- Kort= 1-4-5-8 rein (Vr, R, Ov)
= 2-3-6-7 groot (Vr, Kl, Gr, Ov)
, - Melodisch interval: tonen nà elkaar
- Harmonisch interval: tegelijkertijd
- Chromatische halve toonafstand: twee gebruikte tonen dezelfde stamtoonnaam
hebben (bijv. f-fis).
- Enharmonisch gelijk: twee tonen die op dezelfde toonhoogte klinken, maar een
verschillende stamtoon hebben. (andere notatie)
Strijkers en transponeer uitzonderingen
- Scordatura: losse snaren afwijkende stemming. De partituur geeft de gewenste
stemming aan met kleine nootjes voor de sleutel
- Verstemmingen die meer afwijken dan een kleine terts: kwalitatief een slecht
gevolg (goedkope viool)
- Eenvoudige scordatura: (bijv. een slotakkoord van een enkel verstemde noot)
veranderd niks aan de notatie.
- Langdurige scordatura: het instrument gedraagt zich transponerend (er wordt in
grepen genoteerd- klinkend resultaat wijkt af van de notatie). Verwarrend beeld van
kruisen en mollen (omdat elke snaar anders kan transponeren)
- Accidenties: één maat geldig (ALLEEN VOOR DIE NOOT), overgebonden dan blijft hij
wel geldig.
- Voortekens: Vaste voortekens staan in het begin van het stuk en gelden voor alle
octaven.
Maatsoorten
- Ritme: noten van verschillende lengte
- Metrum: afwisseling beklemtoonde en onbeklemtoonde delen
1. Enkelvoudige maatsoorten (één hoofdaccent aan het begin van de maat)
Binair: 2 als teller (2/2)
Ternair: 3 als teller (3/2)
Altijd een notensoort eronder: 1,2,4,8,16
2. Samengestelde maatsoorten (compound time) (naast het zwaartepunt aan
het begin van de maat, één of meer nevenaccenten)
Samengesteld binair, binair onderverdeeld: 4 als teller
Samengesteld binair, ternair onderverdeeld: 6,12,24 als teller
Samengesteld ternair: 9 als teller
Regelmatige maatsoorten: zwaartepunten staan op gelijke afstand.
2 delig (2,4,8,16)
3 delig (3,6,9,12,24)
Onregelmatig: alles wat daar buiten valt.
- Mensurale notatie: Sommige breukcijfers kunnen hierdoor vervangen worden.
, Uitzonderingen maatsoorten
- Syncope: ontstaat als een
zwaar maatdeel lijkt te
verdwijnen door overbinding
aan een voorgaand licht maatdeel
- Hemiool: een tijdelijke wisseling van een
tweedelige in een driedelige maat (/
omgekeerd).
- Contretemps (/offbeat) : een zich herhalende figuur waarbij op de geaccentueerde
maatdelen telkens rusten, de inzet is daarna.
- Ritmo du due battute, Ritmo di tre battute, Di quattro battute: één hele maat wordt
op één slag genomen. De dirigent slaat dus alleen de eerste tellen en vormt daaruit
een 2 of 3 delige maat, meestal met enkelvoudige maatsoorten.
- Agogiek: tempovariatie binnen de maat. Een agogisch accent is een kleine verlenging
van een noot ten koste van een andere noot
Antimetrie
- Triool: 3 noten in de tijd van 2 noten. Bekijk de powerpoint.
- Duool: 2 noten in de tijd van 3.
- Kwartool: 4 noten in de tijd van 3.
- Kwintool: 5 noten in de tijd van 4/3.
Indeling partituur (zie SV!)