Psychologische stromingen H3 Psychodynamische benadering.
Freud ontwikkelde psychoanalyse, patiënt ligt op de sofa en wordt gestimuleerd om
onbewuste zaken toe te laten in het bewuste. Alle vormen van deze therapie hebben deze
overeenkomsten:
– Mensen weten niet waarom ze iets doen.
– Onbewuste gevoelens en wensen spelen een rol.
– Moeilijke, angstige gevoelens zijn weggestopt of mensen worden overspoeld met deze
gevoelens.
Ontwikkelingspsychologisch perspectief: problemen als woede- en angstuitbarstingen en
depressies vormen een stagnatie in de ontwikkeling.
Overdracht: problemen of gevoelens van vroeger worden overgedragen naar de
therapeut, therapie is bedoeld om gevoelens te herbeleven en begrijpen. Gevoelens kind
→ ouder of cliënt → therapeut, etc.
Tegenoverdracht: professional verplaatst gevoelens voor eigen sleutelfiguren naar cliënt.
Positief: positieve gevoelens.
Negatief: negatieve gevoelens.
Eerst werden mensen met psychische klachten gezien als crimineel of lichamelijk ziek.
Door aan te tonen dat deze mensen behandeld konden worden ontstond de
psychotherapeut, Freud probeerde de betekenis van elk gedrag, symbool of opmerking te
verklaren (duiden). 4 modellen (De Wolf):
1.Het driftmodel, es, ego, superego.
2.Het objectrelatiemodel, relaties uit kinderjaren.
3.Het zelfpsychologisch model, aandacht op tekorten in kinderjaren.
4.Het interactioneel model, problematische conflicten tussen mensen.
1. Mens wordt gedreven seksuele en agressieve (doods-) driften (eros, thanatos), dit zijn
blinde, aangeboren krachten (ES) en bepalen ons temperament. Te vaak genegeerd of
verwaarloosd veroorzaken ze ziekte of frustraties. De kunst is om te accepteren dat je
soms even moet wachten op wat je wilt, uitgestelde behoeftebevrediging.
Het 'ik' (EGO) moet die driften de baas zijn, door frustraties en angsten in de kindertijd kan
het ego verzwakt zijn en is het niet opgewassen tegen driftmatige impulsen. Een sterk ego
kan de driften gebruiken om iets goed te organiseren en in plaats van kortstondige
bevrediging op korte termijn.
In de kindertijd ontwikkelt zich ook het 'superego' (geweten) door geboden en verboden uit
de omgeving. Een streng geweten is een last voor jezelf, een gebrekkig geweten een last
voor je omgeving. Ontwikkelingsfasen:
1.De orale fase: 0 t/m 1 jaar.
2.De anale fase: 1 t/m 2 jaar, dwangmatig gedrag.
3.De fallische fase: 3 t/m 5 jaar, Oedipus (verliefd moeder, vader = rivaal), penisnijd
(meisjes jaloers op jongens), castratieangst (angst voor voor verlies geslachtsdelen).
4.De latente fase: 6 t/m 12 jaar.
5.De genitale fase: 12 t/m 18
Als conflicten uit de verschillende fases niet opgelost worden kan er regressie (terugval) of
fixatie (stagnering) ontstaan. Bijv: veel snoepen bij eenzaamheid (orale fase).
Mens gebruikt afweermechanismen om gevoelens onder het oppervlak te houden.
Problematisch als veel hetzelfde mechanisme wordt gebruikt en de persoonlijke
ontwikkeling wordt geblokkeerd.
– Verdringing, gedachten of wensen worden weggestopt, maar hebben invloed door
dromen, etc.
, – Reactieformatie, negatieve gedachte → tegenovergestelde gedrag.
– Isolering, bepaalde gebeurtenis afgesplitst vd emotie, als emotie er wel is →
overspoelend.
– Intellectualisering, gevoelens met moeilijke woorden wegpraten.
– Projectie, projecteert eigen problematiek op anderen.
– Splitsing, superego keurt bijvoorbeeld negatieve gedachten af over partner, die gaan in
tegen moraal.
– Rationalisatie, niet aanspreekbaar op gedrag, goedpraten.
– Verplaatsing, hond een schop geven in plaats van je baas bijv.
– Sublimatie, behoeften kanaliseren op een manier dat iedereen tevreden is.
– Afweer: afweren van gevoelens, weghouden innerlijk conflict.
Weerstand, naar buiten gericht, tegen bijv therapie of functioneringsgesprek.
Therapie vanuit driftmodel:
– Absentieregel, therapeut niet zichtbaar voor cliënt, geen verstoring vh proces.
– Overdracht, terugkerende conflicten verplaatsen naar therapiesituatie om te analyseren.
Agressie tegen vader → agressie tegen therapeut
– Langdurig proces, bewustwording vh conflict is langdurig en intensief omdat client
eigenlijk niet wil weten wat er aan de hand is (afweermechanismen).
– Kortere trajecten, cliënt zit tegenover therapeut en therapeut neem actievere houding
aan, benoemt sneller gevoelens, afweer en fantasieën.
2. Het objectrelatiemodel.
Dit model benadrukt eerste relaties (hechting), objectrelatie = innerlijk beeld van de relatie
met een belangrijke ander, het beeld waarop de relatie beleefd is. Bij een baby weinig
verschil binnen- en buitenwereld, in loop van tijd separatie/individuatie ('holding' door
primaire verzorgers belangrijk), omgaan met gescheidenheid en eigen identiteit.
Belangrijke punten:
– Eerste relaties zijn basis voor latere relaties, onbetrouwbare verzorger → negatief beeld
relaties.
– Transitional objects, knuffel gebruiken als moeder weg is, etc.
– Emotionele objectconstantie, kind moet leren dat verzorger hetzelfde blijft, ook verandert
het gedrag. Als positieve ervaringen sterker zijn dan negatieve voelt het kind zich veilig.
– Emotioneel corrigerende ervaringen, bij stoornissen ontwikkeld tijdens hechting werkt
psychoanalyse (inzicht verkrijgen) niet. Therapeut moet tekorten uit kindertijd (holding)
aanvullen waardoor een autonomer 'ik' ontstaat.
3. Zelfpsychologie (Kohut en Stern).
Verstoord zelfbeeld door onvoldoende bevestiging (spiegeling) vd verzorgers, teveel
stimulatie → grandioos zelfbeeld, te weinig → laag zelfbeeld, veel waardering nodig. Stern
benadrukt dat gezonde, spiegelende relatie nodig is voor 'verbal self', kunnen vertellen
hoe je je voelt en weet hebt van jouw omgeving.
Theorieën vanuit objectrelatie richten zich op andere problematiek dan die vd klassieke
theorieën:
– Openliggende therapie (Freud), neurotisch gedrag, iemand kan nog wel kritisch naar
zichzelf kijken, ook al is dat lastig. Ego is sterker en meer afgeremd dan bij de separatie
problematiek. Therapeut moet zich zo neutraal mogelijk opstellen.
– Steunende therapie (objectrelatie), mensen kunnen niet duidelijk aangeven wat zij
voelen of wat uit de omgeving komt, geen 'ik' die zichzelf kan verkennen. Therapeut is
actiever en zal eerder benoemen, structureren, steunen, verhelderen van gevoelens, etc.
Er zijn veel therapieën afgeleid van Freuds psychoanalyse, Neofreudianen (alleen aan