Economie H1 kijk bij wat moet je kennen en kunnen, contexten, blz. 15
Paragraaf .
Schaarste: niet genoeg middelen hebben om al je behoeften te voorzien
Niet te weinig van iets hebben
Geld is een middel om waarde uit te drukken
Budget: hoeveelheid geld waar je over beschikt in een bepaalde periode
Begroting: overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode
Budgettair probleem/ budgetprobleem: uitgaven zijn hoger dan inkomsten
Begroting is niet sluitend
Uitgaven:
Dagelijkse uitgaven – levensonderhoud ( eten, huishoudelijke artikelen, pers. verzorging )
Vaste lasten – komen iedere periode terug (gas en elektra, woonlasten, verz. , abo’s )
Incidentele uitgaven – komen af en toe voor ( kleding, huishoudelijke apparaten, vakantie )
Budgetlijn: geeft grenzen aan je budget weer
Hoeveel je met een gegeven inkomen en gegeven prijzen kan kopen van 2 goederen
Formule: M= pxx + pyy
M= inkomen
Px = prijs van goed x
X = hoeveelheid goed x
py = prijs van goed y
y = hoeveelheid goed y
budgetset: gebied onder budgetlijn + budgetlijn
combinaties van hoeveelheid van het ene en de ander
opofferingskosten: alles wat je opgeofferd moet worden om iets te verkrijgen
bestaan uit : de prijs van een goed + de ‘prijs’ van het niet kunnen kopen van het beste alternatief
alternatief aanwendbaar: middelen kun je op verschillende manieren inzetten; de ene kies je, dus de
andere niet
Paragraaf 2
Behoeften :
Basisbehoeften / primaire behoeften - dak boven je hoofd, voedsel, kleding
je vervult de lichamelijke behoefte en behoefte aan veiligheid
Secundaire behoeften – komen pas van belang als de primaire behoeften zijn vervuld.
o Normale behoeften – steken net uit boven bestaansminimum ( sporten, in de buurt
van school wonen, frisdrank )
o Luxe behoeften – steken ver boven uit boven bestaansminimum ( merkkleding,
sportwagen)
Statusgoederen: goederen die mensen kopen om te laten zien wat ze bereikt hebben
Huishoudens: een gezin, een bedrijf en de overheid
Bedrijfshuishouding: zelfstandige productieorganisatie
Budgetteren: het maken van een begroting
Een overschot op de begroting kun je reserveren voor grote uitgaven in de toekomst.
Je ‘spaart’ je geld voor grote uitgaven
, Er zijn verschillen en overeenkomsten op de manier waarop een huishouden hun middelen inzet
1. De prioriteitenlijst van huishoudens
Prioriteitenlijst: lijst die de belangrijkheid van uitgaven weergeeft.
Gezinshuishoudens
Eerst verplichtingen, dan de belangrijkste behoeften
Overheid
Heeft ook uitgaven die verplicht zijn : WW, AOW
Rijksbegroting: begroting van de overheid, waar eens in het jaar over wordt gebudgetteerd
Bedrijfhuishoudens
Hebben ook een jaarlijkse begroting – kan je beetje vergelijken met gezinshuishoudens
2. Beslissen over de inzet van productiefactoren
Productiefactoren: factoren als werken of bezittingen hebben om geld te verdienen
Natuur - levert grond, natuurlijke grondstoffen en energie
Kapitaal - hulpmiddelen waarmee de productie sneller kan verlopen
ook wel kapitaalgoederen ( machines, gebouwen, transportmiddelen)
Arbeid – inspanning van mensen
ook wel menselijk kapitaal
Ondernemerschap – initiatief om bovenstaande productiefactoren met elkaar te
combineren.
Schaarse goederen : goederen of diensten waarvoor je bij de productie productiefactoren
gebruikt
Gezinshuishoudens
arbeid – beslissen over aantal uren werk
Bedrijfshuishoudens
Moeten factoren aanschaffen – betaalt loon (arbeid ) huur bedrijfspand ( kapitaal )
Beslist over een kapitaalgoed huren of kopen
Overheid
Beslist over aanschaf van kapitaalgoed (gebouwen, wegen) en natuur ( grond)
3. De manier waarop huishoudens kiezen
Gezinshuishoudens
Individuele keuze: keuze van één of meer gezinsleden, meestal de volwassenen
Bedrijfhuishoudens
Commerciële keuze: een combinatie van productiefactoren kiezen waarmee een bedrijf het
meest verdient of als ’t bijv. een verkoopkanaal kiest
verkoopkanaal: manier waarop je een product aan de man brengt ( supermarkt, huis-aan-h )
overheid
politieke keuze: het kiezen van de bestemming die volgens politici het beste de belangen van
de burgers dient.
Paragraaf 3
Productie : het maken van goederen en het leveren van diensten
Consumptie: het kopen van goederen en diensten
Goederenruil gaat makkelijker met één ruilmiddel. Je hoeft dan alleen wederzijdse prijzen af te
spreken voor de andere goederen, die tegenover dat ene goed staat.
Specialisatie: je richten op een specifieke activiteit waar je goed in bent.
Wederzijds voordeel: voor beide ruilpartners levert de ruil een voordeel op
Ze bereiken door ruil een grotere welvaart w.v bereik je door specialisatie
Schaalvoordelen: de gemiddelde kosten dalen bij een grote productieopvang
Als mensen zich specialiseren, kunnen we schaalvoordelen behalen.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper dc_sannebakker1. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.