Overige vakken blok 5
CGO
De helft van iemand zijn persoonlijkheid is genetisch bepaald, de andere helft word bepaald door
leerprocessen in de (vroege) jeugd en adolescentie maar ook ingrijpende levensgebeurtenissen.
- Temperament: aangeboren, biologisch bepaald verschilt per persoon. Dit is een combinatie
van; vermijden van gevaar, behoefte aan nieuwe prikkels en afhankelijk zijn van beloningen
zoals waardering door anderen.
- Persoonlijkheidstrekken
- Hechting
- Emotieregulatie
- Metalliseren: dat men het gedrag van zichzelf en anderen kan begrijpen en verklaren vanuit
achterliggende gevoelens, gedachten en motieven
Persoonlijkheidsstoornissen worden aan de hand van de DSM-5 gediagnosticeerd door deze 6
criteria:
1. Duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt van wat
binnen de cultuur van de betrokkene wordt verwacht, dit komt op 2 of meer terreinen tot
uiting: cognities, affectiviteit, interpersoonlijk functioneren, impulsbeheersing
2. Het duurzame patroon is inflexibel en komt tot uiting in een breed scala van persoonlijke en
sociale situaties
3. Het duurzake patroon veroorzaakt klinische significante lijdensdruk of beperkingen in het
sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen
4. Het patroon is stabiel en van lange duur, en het begin kan worden herleid tot op zijn laatst de
adolescentie of de jongvolwassen leeftijd
5. Het duurzame patroon kan niet beter worden verklaard als een uiting of gevolg van een
andere psychische stoornis
6. Het duurzame patroon kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een
middel of van een somatische aandoening
Cluster A-persoonlijkheidsstoornissen
Mensen met deze persoonlijkheidsstoornis gedragen zich eigenaardig, excentriek en zonderling, zijn
introvert en trekken zich terug en zijn beperkt in hun emotionele expressie.
Vaak zijn er cognitieve stoornissen als: denkstoornissen, achterdocht of kortdurende psychoses.
Hierdoor word het sociaal functioneren sterk negatief beïnvloed.
- Paranoïde persoonlijkheidsstoornis- diepgaand wantrouwen ten opzichte van andere
- Schizoïde persoonlijkheidsstoornis afstandelijkheid in sociale relaties en een beperkt
vermogen om zichzelf emotioneel te uiten
- Schizotypische persoonlijkheidsstoornis vertonen vooral ongemak in sociale relaties maar
ook excentriek gedrag en stoornissen in het denken en waarnemen
Cluster B-persoonlijkheidsstoornissen
Deze en daarin voornamelijk borderline vallen het meeste op, kenmerkend is de dramatische,
emotionele en impulsieve presentatie.
- Narcistische persoonlijkheidsstoornis grandiositeit, een behoefte aan bewondering en een
gebrek aan empathie. Overschatten de eigen kwaliteiten en maken een arrogante indruk
- Antisociale persoonlijkheidsstoornis gebrek aan respect voor anderen en schending van de
rechten van anderen, hierbij is er op kinderleeftijd al een gedragsprobleem zijn
1
, - Histrionische persoonlijkheidsstoornis enorme behoefte aan aandacht en een overdreven
emotionaliteit, vallen vaak op door hun kleurrijke uiterlijk en hun expressieve manier van
doen
- Borderline persoonlijkheidsstoornis instabiliteit in interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en
emoties.
Comorbiditeit:
Er kan comorbiditeit van psychische stoornissen voorkomen, vaak zijn dit stemmingsstoornissen bij
mensen met een persoonlijkheidsstoornis. Andere voorbeelden zijn angststoornissen, PTSS,
verslaving, eetstoornissen, ASS (autisme)
Diagnose:
Deze word bij voorkeur multidisciplinair gesteld en gebaseerd op verschillende informatiebronnen.
De patronen dienen door hun levensloop aanwezig te zijn. De diagnose dient daarom het liefst
gebaseerd te zijn op een biografische anamnese, heteroanamnese, gedragsobservatie,
dossierinformatie, vragenlijsten en semigestructureerde interviews.
In Nederland word vaak gebruik gemaakt van het gestructureerd klinisch interview voor DSM-5
persoonlijkheidsstoornissen.
Behandeling:
Lang werd gedacht dat een persoonlijkheidsstoornis onbehandelbaar was. Maar in de afgelopen
jaren zijn er internationaals diverse multidisciplinaire richtlijnen, kwaliteits- en zorgstandaarden voor
de behandeling mogelijk.
Er zijn vier soorten behandeling die het beste werken;
- Cognitief gedragstherapeutisch kader; Schematherapie en Dialectische gedragstherapie
- Psychodynamisch kader; mentalization-based treatment en transference focused
psychotherapy
Ook kan er gebruik worden gemaakt van farmacotherapeutische behandeling dit is
symptoomgericht:
- Psychotische symptomen: antipsychotica in een lage dosis, liever geen benzodiazepinen,
tricyclische antidepressiva of veel verschillende middelen tegelijk
- Impulsiviteit: stemmingsstabilisatoren, antidepressiva en eventueel antipsychoticum of
lithium aanbevolen, liever geen benzodiazepinen
- Stemmingsklachten: antidepressiva, stemmingsstabilisatoren of een atypisch
antipsychoticum, hier ook liever geen benzodiazepinen behalve als er sprake is van acute
angst.
Belangrijk bij het werken met iemand met een persoonlijkheidsstoornis:
Authenticiteit en openheid, valideren (in iemand zijn huid kruipen), relatiemanagement, overdracht
en tegenoverdracht, begrenzen van verantwoordelijkheden, gesprekstechnieken, noodzakelijke
randvoorwaarden.
Bij psychiatrische patiënt word het safe model gebruikt in een crisis situatie
S: situatie samenvatting anamnese, gedragsobservaties,
A: actie interventies
F: follow up vervolgacties
E: evaluatie terugkoppelen hoe het is verlopen en kijken of de doelen zijn behaald
Hechting: kan worden omschreven als een relatief duurzame affectieve relatie tussen kind en een
min of meer volwassenen met wie het kind regelmatig contact heeft. De genegenheid tot hechten
aan een ander is een robuust biologisch gegeven dat bij iedereen is ingeprent.
2
, De sociale netwerken van mensen met een verstandelijke beperking zijn relatief klein, wel speelt
familie een ontzettend belangrijke rol
Ook spelen professionals een belangrijke rol in het netwerk dit zijn bijvoorbeeld begeleiders, zij
worden over het algemeen zeer gewaardeerd door mensen met een verstandelijke beperking. Naast
hulp met het huishouden en financiën zijn zij ook een emotionele steun en vervullen zij een
belangrijke sociale of vriendschappelijk rol
Als iemand met een verstandelijke beperking wilsonbekwaam is word er in geval van medische
problemen overlegd met de ouders en/of de vertegenwoordigers. Hierbij is ook informatieplicht een
ding, als het geven van bepaalde informatie een kennelijk ernstig nadeel vormt voor de cliënt dan
hoeft de informatie niet te worden gegeven. Collegiale toestemming is hierbij nadrukkelijk verplicht
en de uitzonder is alleen mogelijk als er overeenstemming is, in dit geval kan de familie of
vertegenwoordiger geïnformeerd worden.
Het begrijpen van iemand met een verstandelijke beperking is soms erg lastig, zij kunnen soms hun
emotie niet zo goed uiten of zij begrijpen de begeleider niet of andersom. Vaak word er gereageerd
door huilen of non-verbaal gedrag; hiermee geven zij aan dat zij zich bewust zijn van hun lichaam en
van de omgeving. Het is de taak van de begeleider het gedrag te interpreteren door relaties te leggen
tussen was de persoon doet, wat hij zelf doet en war er zich in de omgeving (niet) afspeelt.
Bij mensen met een verstandelijke beperking zie je vaak grote verschillen in beleving, de twee
uiterste zijn:
- Accepterende houding: iemand geeft aan tevreden te zijn met wie hij is en hoe hij is. Hij is
trots op wat hij maakt en doet en hoe hij leeft, hij voelt zich gewaardeerd en erkend
- Afwijzende houding: iemand wil niet verstandelijk beperkt zijn. hij ziet zich steeds
geconfronteerd met dingen die hij niet kan of mag. Dit kan leiden tot het overschatten van
zichzelf of tot gevoelens van onmacht en depressie
Belangrijk bij een opname in het ziekenhuis bij iemand met een verstandelijke beperking is:
Voorbereiding van een cliënt:
Begin met wat de cliënt weet, ga van eenvoudig naar ingewikkeld, buit het moment uit, betrek
familie of medecliënten bij het maken van plannen
Geef alleen relevante informatie, ga na of de cliënt eerdere ziekenhuiservaring heeft en hoe die
waren, ga na of de cliënt bepaalde associaties maakt die kunnen worden gekoppeld aan een opname
als een overleden familielid
Informatieoverdracht:
een persoonlijk zorg coördinator of begeleider van de cliënt is verantwoordelijk voor dat de
verpleegkundige in het ziekenhuis volledig geïnformeerd worden en hij kan een inschatting maken
van de reactie van de cliënt op de opname en op het verblijf en daar de juist begeleiding voor
aangeven. Vaak word er gebruik gemaakt van een helder overdrachtsformulier dit word vaak het ik-
boek of levensboek genoemd, hierin worden individuele gewoontes op gebied van eten drinken, rust,
activiteiten, communicatie, medicatie, motoriek, houding en veiligheid aangegeven
Begeleiding in het ziekenhuis:
Het is als de situatie het toelaat zeer wenselijk om iemand van de begeleiding die goed bekend is met
de cliënt aanwezig te laten zijn in het ziekenhuis, het ligt voor de hand dat dit de persoonlijke
begeleider is. Ook is het op de afdeling fijn om 1 of 2 vaste verpleegkundige aan te wijzen die de zorg
op zich nemen
3