Samenvattin
Biologische grondslagen
Evolutionaire Psychologi
‘Evolutionary Psychology’ - Lance Workman & Will Reade
Thema 1: Fundamente
1. Perspectief (Tinbergen’s taxonomie: 2 artikels
2. Historie (hoofdstuk 1 + artikel
3. De moderne synthese (hoofdstuk 2 + artikel
Thema 2: Relatie
4. Seksuele selectie (hoofdstuk 3
5. Partners (hoofdstuk 4
6. Verwantschap (hoofdstuk 7
7. Reciprociteit (hoofdstuk 8
Thema 3: Universalitei
8. Cognitieve ontwikkeling (hoofdstuk 5 + artikel
9. Cognitieve functies (hoofdstuk 9
10. Rol van emotie (hoofdstuk 11
Bijzondere verplichting: argument ma
Thema 4: Unicitei
11. Sociale ontwikkeling (hoofdstuk 6
12. Individuele verschillen (hoofdstuk 13
13. Psychopathologie (hoofdstuk 12
Thema 5: uitloper
14. Cultuur (hoofdstuk 14 + artikel
s
t
s
g
)
n
t
)
)
)
)
)
)
)
)
)
)
p
)
)
)
:
e
r
, 1. Perspectie
Perspectieven op gedra
Vrijwel elk gedragsfenomeen laat zich verklaren door meerdere conceptueel onafhankelijke
oorzaken. Waar sommigen zich focussen op het brein wijzen anderen naar cognitieve processen of
naar de vroege ontwikkeling. In de biologie en tegenwoordig ook de psychologie heerst een
pluriforme aanpak die onderkent dat het aanwijzen van oorzaken (en dus verklaringen) mogelijk
is vanuit verschillende perspectieven
Tinbergen stelde een taxonomie van verschillende verklaringsperspectieven in 4 categorieën
voor: geen enkel begrip van gedrag is compleet zonder dat vanuit alle perspectieven verklaringen
zijn geboden
Verandering Tijdsmoment
Ultimaat Fylogenese (evolutie) Functie (overlevingswaarde)
Proximaat Ontwikkeling (ontogenie) Mechanisme (causatie)
Artikel: ‘Asking the right questions
Proximate verklaring voor gedrag: waarom gedraagt een dier zich zoals het zich gedraagt op een
bepaald ogenblik in de tijd
• Verklaringen mbt mechanismen: welke stimulus veroorzaakt het gedrag
• Verklaringen mbt ontwikkeling: Hoe verandert het gedrag gedurende de levensloop
Ultimate verklaring voor gedrag: wat is het biologisch nut, waartoe dient het gedrag
• Verklaringen mbt evolutie: hoe verandert het gedrag in functie vd evolutionaire geschiedenis
of fylogenie
• Verklaringen mbt functie: hoe bevordert het gedrag de overlevingskans of reproductie
Voorbeeld: waarom zoogt een moeder haar kind
• Mechanische verklaring: de baby huilt en de moeder heeft melk
• Ontwikkelingsverklaring: de moeder heeft het gedrag geleerd van andere moeders en ze heeft
mogelijks een aangeboren neiging te zorgen voor een kind
• Historische verklaring: zoogdieren produceren melk om het kind te voeden, ze zijn hiernaar
geëvolueerd vanuit niet-zoogdier voorouders
• Functionele verklaring: zogen levert alle nodige voedingsstoffen voor het kind, waardoor
overlevingskans verhoogt en de genen verder leven in verdere generaties
Artikel: ‘Tinbergen’s four questions: an appreciation and an update
Voor Tinbergen begon ontwikkeling bij conceptie en erfde een kind enkel genen. Intussen erkent
men ook epigentische factoren, parentale effecten, ecologische erfenissen, cultuur,.
Erfelijkheid en ontwikkeling zijn dus eigenlijk niet van elkaar te scheiden! Heredity hangt niet
enkel af van de genen, maar ook de omgeving waarin een individu zich ontwikkelt
?
.
f
?
g
.
.
?
’
.
.
?
.
.
.
?
?
’
, De genetische basis voor wat iemand erft, hangt niet enkel af van vroegere natuurlijke selectie.
Intussen zijn ook kansgebeurtenissen zoals genetic drift en founder effects algemeen aanvaard als
belangrijke invloeden
Genetic drift: willekeurige verspreiding van genen bij voortplanting, zorgt ervoor dat de
frequentie van een allel binnen een populatie kan toenemen of afnemen. Genetische drift heeft als
tendens dat organismen homozygoot worden: óf een allel wordt zelf verwijderd uit een populatie,
óf het allel verdrijft alle andere allelen uit een populatie. De invloed van genetische drift is groter
naarmate een populatie kleiner is. Genetische drift is in zekere zin antagonistisch ten opzichte van
natuurlijke selectie: hoe groter de rol van natuurlijke selectie, hoe kleiner de rol van genetische
drift. Genetische drift speelt vooral een rol bij zogenaamde neutrale allelen, die geen positieve of
negatieve invloed hebben op de tness of het voortplantingssucces van een organisme
Founder effects: verlies van genetische variatie wanneer een nieuwe populatie ontstaat uit een
klein aantal individuen uit een grotere populatie
Tegenwoordig schrijft men een actievere evolutionaire rol toe aan gedrag, verschillende factoren
beïnvloeden de evolutie van nakomelingen
• Partnerkeuze
• Mobiliteit van het organisme
• Aanpassingsvermogen
• Ontwikkelingsprocessen, incl leren
Tinbergen schrijft in 1963 het artikel ‘Over doelstellingen en methoden van ethologie’ uit 1963, waarin
hij 4 vragen of niveau’s lanceert die men moet beantwoorden om tot een volledige biologische
verklaringen van bepaalde natuurverschijnselen te kunnen komen
Tinbergen gaf zijn theorie een pragmatisch karakter, maar ook logisch, wat zijn werk tot een nuttig
en veelomvattend hulpmiddel maakt om gedrag te begrijpen. Hij was een van de eersten die de
adaptieve betekenis van gedragingen bestudeerde
De auteur overwoog dat door problemen te groeperen, het gedrag gemakkelijker te begrijpen zou
zijn. Hij koos er in ieder geval altijd voor om gedragingen niet alleen te integreren, maar ook
individueel te bestuderen en zo een analytische en globale visie op het gedrag of het probleem te
verwerven
De 4 vragen van Tinbergen zijn ogenschijnlijk eenvoudig, maar tegelijkertijd synthetisch,
aangezien ze ons leiden tot een volledig begrip van een biologisch of gedragsfenomeen
Bij die verklaring stelde Tinbergen vier kernvragen: hoe heeft dit gedrag zich ontwikkeld op
individueel en evolutionair niveau, hoe wordt het veroorzaakt (de causatie), en wat is de functie?
Met behulp van elegante, simpele en toch ingenieuze experimenten werd vervolgens getracht op
deze vragen, die de wetenschapsgeschiedenis zijn ingegaan als Tinbergen's four whys, antwoorden
te vinden
Deze benadering bleek uiterst vruchtbaar voor het bestuderen van het gedrag en het is deze
methodologische bijdrage aan het vak die hem uiteindelijk de hoogste wetenschappelijke prijs
heeft gebracht.
.
.
.
.
.
.
fi .
:
.
.
.
.
.
, 2. Histori
Het ontstaan van de evolutiepsychologi
De fundamentele aanname van de evolutiepsychologie is dat de menselijke geest het product is
van evolutie, net zoals elk ander lichaamsorgaan en dat we het kunnen begrijpen door het
onderzoeken van de evolutionaire processen die het vorm hebben gegeven
Huidige Darwinistische theorieën : Wijzelf zijn niet per se de begunstigde van ons eigen gedrag,
degenen die begunstigd worden door ons gedrag zijn onze genen! Richard Dawkins: ‘Onze genen
zijn niet voor ons gewin, wij zijn er voor hun gewin.
Dit gaat op voor ontwikkeld gedrag, maar gedrag wat niet ontstaat uit evolutie, zoals leren, kan
onze genen misschien helemaal niet begunstigen
Evolutie voor Charles Darwi
Oude Grieke
Thales: Verklaarde de oorsprong van het leven in natuurlijke en supernatuurlijke termen. Hij
stelde ook voor dat het leven voortkwam uit eenvoudigere elementen, waarvan het meest
eenvoudige (waaruit uiteindelijk alle leven ontsproot) water is
Empedocles: de wereld was vol lichamelijke organen die af en toe samenvloeiden en de meest
succesvolle producten daarvan konden zich reproduceren
Aristoteles (anti-evolutionair): elk soort heeft een vaststaande plaats in de hiërarchische structuur
van de Scala Naturae: God – engelen – mannelijke adel – vrouwelijke adel – mannen – vrouwen –
dieren – planten – levenloze objecten.
Immanuel Kan
Kant schreef in zijn boek ‘Anthropology’ dat een organisme over tijd kan veranderen en eventueel
karakteristieken van een ander organisme kan verwerven, inclusief denkvermogen
Erasmus Darwin (grootvader van Charles Darwin en Francis Galton
Suggereerde dat alle levende dingen zijn voortgekomen uit een gemeenschappelijke voorvader
(‘one living lament’) en dat competitie de drijvende kracht achter evolutie kon zijn, zowel tussen
soorten als binnen een soort tussen seksegenoten. Een mechanisme voor evolutionaire verandering
ontbrak echter in zijn theorie.
Jean-Baptiste Lamarck
Stelde wel een veranderingsmechanisme in 2 wetten voor
1. Veranderingen in de omgeving kunnen leiden tot veranderingen in gedrag, wat weer kan
leiden tot het meer of minder gebruiken van een orgaan
2. Dergelijke veranderingen zijn erfelijk
Deze ‘inheritance of acquired characteristics’ theorie van Lamarck wordt niet langer ondersteund door
moderne evolutionaire biologen. Een grotere longcapaciteit door veel oefenen wordt immers niet
overgedragen op de nabestaanden
fi n
t
e
.
n
.
.
’
.
:
e
.
.
)
.
.