Theorie impulsregulatie
Week 1
Theorie 1
Impulsiviteit: de neiging tot handelen zonder na te denken over de consequenties.
Impulsproblematiek: er is sprake van verminderde inhibitie (remming) van gedrag en moeite
met wachten op beloningen.
Verhoogde impulsiviteit:
Een kernsymptoom in verschillende psychiatrische en neurologische
aandoeningen.
Wordt gekenmerkt door verstoringen in cognitieve controle en impulsieve
beslissingen.
Farmacologische interventies hebben het belang laten zien van de neurotransmitters
serotine, dopamine en noradrenaline in het reguleren van impulsief gedrag.
Agressie: een gedragsmatige uitingsvorm die ontstaat in interactie met de omgeving waarbij
er fysieke, materiele en/ of psychische schade of letsel toegebracht wordt aan zichzelf, het
andere of de ander.
Tegen zichzelf: zelfverwonding
Tegen de ander: verbaal, fysiek, mentaal
Tegen het andere: materiaal vernielen
Soorten agressie:
Instrumentele/ proactieve agressie: inzetten als instrument om iets te verkrijgen.
o Je zin krijgen en de baas spelen
o Machtsmiddel
o Geleerd dat agressie lonend kan zijn en een onmiddellijke behoefte vervult
o Het gebruik is een berekende zet
o Vormen: provoceren, manipuleren en chanteren.
o Dader gaat beheert te werk, totdat hij merkt dat het niet opbrengt wat hij wil.
Dan slaat het om in frustratie-agressie.
Frustratie/ reactieve agressie: frustratie of onmacht
o Start bij het gevoel van ontevredenheid en kan uitmonden in ‘blinde’ woede.
o Met rug tegen muur gezet voelen, geen uitweg zien en daar emotioneel op
reageren.
o Bewustzijnsvernauwing: hoort en ziet enkel datgene waarop hij zich wil
focussen.
o Frustratie komt op een agressieve manier tot ontploffing.
,Hoe wordt spanning (arousal) gereguleerd: spanningsregulatie verwijst naar
een in principe (gezond) verwerkingsmechanisme (homeostase: streven
naar evenwicht). In dit proces is er sprake van:
Psychopathologie:
Impulsregulatie: er is sprake van verminderde inhibitie van gedrag en moeite met wachten
op beloningen.
Agressie: een gedragsmatige uitingsvorm die ontstaat in interactie met de omgeving waarbij
er fysieke, materiele en/of psychische schade of letsel toegebracht wordt aan zichzelf, het
ander of de ander.
Normale ontwikkeling: opstandig, koppig, lastig en verstorend gedrag: hoort bij verweven
van autonomie met name in de:
Eerste separatie-individuatie fase (18-36) maand.
Tweede separatie-individuatiefase. (in de adolescentie)
Tussen deze fasen (3-11 jaar): relatief rustige periode van gehoorzaamheid en
redelijikheid.
Ook:
Ontwikkelen van prosociaal gedrag: gedrag gericht op het welzijn van de ander.
Wordt bevorderd door:
, o Inleven en meevoelen (empathie).
o Veilige gehechtheid.
o Het hebben van een jongen broertje/ zusje.
o Leerervaringen, beloning voor gewenst sociaal gedrag.
o Ontwikkeling van moraliteit.
Moraliteit: onderscheid tussen goed en kwaad. Schuld en schaamte: rekening houden met
de ander.
ODD: opstandig gedrag
CD: norm overschrijdend gedrag
Typen agressie:
Fysieke agressie: schoppen, slaan, bijten, latere leeftijd verkrachten.
o Ongeleerde agressie
Indirecte/ relationele agressie: meisjes > jongens: psychisch leed (pesten, roddelen)
o Geleerde agressie
Reactieve agressie: frustratie direct en impulsief: kort lontje.
Proactieve of instrumentele agressie: risico voor delinquentie en psychopathie.
Zonder schuldgevoel, manipuleren.
Gedragsstoornis: een kind of jongere heeft een gedragsstoornis wanneer hij zich
aanhoudend zo negatief, opstandig, vijandig of agressief gedraagt dat zijn dagelijks
functioneren erdoor wordt beperkt.
Oppositioneel opstandig gedragsstoornis (ODD):
Ten minste 6 maanden minimaal 4 van deze kenmerken:
o Vaak driftig
o Maakt ruzie met volwassenen
o Vaak opstandig, overschrijdt regels
o Ergert anderen met opzet
o Geeft anderen de schuld
o Vaak boos en gepikeerd
o Vaak hatelijk en wraakzuchtig
Normoverschrijdend gedragsstoornis (CD):
Ten minste 12 maanden minimaal 3 van de 15 kenmerken. Onderverdeeld in 4
groepen:
o Agressie gericht op mensen en dieren
o Vernieling van eigendommen
o Leugens of diefstal
o Ernstige schending van regels
Type early onset: tenminste 1 kenmerk aanwezig voor 10e jaar.
Type late onset: geen 1 kenmerk was aanwezig voor 10e jaar.
Verschillen ODD en CD:
ODD begint eerder dan CD, rond 6 jaar. (CD 9 jaar)
ODD is minder ernstig dan CD
, ODD kent geen criteria voor agressie, CD wel
ODD kan overgaan in CD
Differentiaal diagnose ODD en CD:
ADHD
Bipolaire stoornis
Onveilige hechting/ reactieve stoornis
ASS
Comorbiditeit:
ADHD 40-60%
Taal- en leerproblemen
Internaliserende stoornissen
Middelen misbruik
Prevalentie:
ODD: 3% van de kinderen. Jongens en meisjes even vaak
CD: 2% vaker bij jongens
Als meisjes een gedragsstoornis hebben, is deze vaak ernstiger. Hogere comorbiditeit
met verslaving, depressie en suïcidepogingen.
Persoonlijkheidsstoornis: langdurige starre en onaangepaste dnek en gedragspatronen, die
thuis en op het werk problemen veroorzaken.
Clienten zijn zich hiervan vaak niet bewust: externaliseren.
Egodystonie >< egosyntonie
Egodystonie: het is niet van mij (wel hulp zoeken/ willen)
Egosyntonie: zo ben ik nou eenmaal
Kenmerkend persoonlijkheidsstoornissen:
Iedere persoonlijkheidsstoornis is anders, maar wat ze gemeen hebben: beeld van
zichzelf, de ander en / of de wereld is vervormd.
Indeling persoonlijkheidsstoornissen:
A-cluster: vreemde of excentrieke gedragingen. Paranoïde p.s., schizoïde p.s.,
schizotypische p.s.
B-cluster: met dramatische, emotionele of onvoorspelbare gedragingen: antisociale
p.s., borderlinde p.s., histrionische/ theatrale p.s., narcistische p.s.
C-cluster: met angst als centraal thema: vermijdende p.s., afhankelijke p.s.,
dwangmatige p.s.
Prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen
5-10: van de totale bevolking.
30% van de ambulante psychiatrische patiënten.
50% van de behandelde verslaafden en de opgenomen psychiatrische patienten.
Alle B-clusters komen hier onder:
Antisociale p.s.: