CLL1.2 Cellen, weefsels en Immunologie college 1
Tentamenstof: colleges, boek, en opdrachten in Col
Responsiecollege → zelf vragen mailen
College 0
Kenmerken van het leven :
• Metabolisme = stofwisseling
- Katabolisme/anabolisme, dissimilatie/assimilatie
• Groei
• Voortplanting
• Adaptie = aanpassingsvermogen
• Prikkelbaarheid en prikkelverwerking
• Beweging
• homeostase
opbouw mens → verschillende niveaus (organisme, orgaanstelsel, orgaan, weefsel, cel)
homeostase: vermogen van meercellige organismen om
het interne milieu in evenwicht te houden, ondanks de
veranderingen in de omgeving waarin het organisme zich
bevindt, door middel van regelkringen in het organisme.
➔ Voorbeeld: zuurgraad bloed, ademhaling per CO2
een H+ uit bloed, PH stijgt
➔ Voorbeeld: bloedsuikerspiegel, regeling d.m.v.
hormonen: insuline en glucagon
Niet voldoende ademen (hypoventilatie), meer CO2 , zuurder bloed, nieren maken buffer
aan (H2CO3) = respiratoire acidose
Voedingstoffen;
Koolhydraten → mono, di, polysachariden
Vetten → glycerol met drie vetzuren
Eiwitten → aminozuren, di, polypeptiden
Anaerobe dissimilatie (glycolyse(2ATP)) (in celplasma)
Aerobe dissimilatie (glycolyse + citroenzuurcyclus(36ATP)) (in mitochondriën)
,Hydrofoob(staart), hydrofiel(kop)
Celmembraan, twee lagen fosfolipiden(hebben ook staart(twee vetzuurketens) en kop(fosfaat)),
hierdoor selectief doorlaatbaar = semipermeabel
Membraantransport → passief(diffusie, osmose, filtratie)/actief en
endocytose/ exocytose (blaasjes)
Osmose: transport water naar hoge concentraties
Diffusie: transport stoffen langs concentratiegradiënt
Actief transport: vaak tegen een concentratiegradiënt in
College 1 de cel t/m 1.6
➔ Kleinst levende eenheid, meer dan 200 soorten in lichaam. (verschil in vorm, functie en grootte)
Weefsel: samenstelling van gelijksoortig gedifferentieerde cellen, dus met gelijke of vergelijkbare
functie: die door intercellulaire contacten en een extracellulaire matrix verbonden zijn.
Orgaan: geheel van verschillende weefsels, die samen een bepaalde functie uitoefenen.
Opbouw cel, celmembraan met daarin het
celplasma
In het celmembraan zitten naast een dubbele
laag fosfolipiden, receptor eiwitten
(=signaalherkenning) en cholesterol (vet-
moleculen) en draadjes voor skelet van de cel
Celmembraan= selectief permeabel
Gefaciliteerde diffusie: stof dat normaal niet passief door celmembraan kan, kan nu wel dmv een
kanaaltje.
Cytoplasma:
• Cytosol (vloeistof waarin de organellen ‘drijven’)
• Organellen
- Mitochondriën
Produceren ATP, veel in spieren, hart en lever
, →ATP ontstaat bij verbranding van glucose of vet, = glycolyse en
citroenzuurcyclus maar alleen de citroenzuurcyclus vindt in mitochondriën plaats
(suikers beide processen, vetten alleen citroenzuurcyclus)
- Kern
Opslag van chromosomen ( DNA = eiwitten)
Productie van mRNA
Heeft een dubbel membraan met poriën + een kern in de kern = nucleolus (productie van
ribosomen)
- Ribosomen
Eiwit synthese, zwemmen los in het cytosol, gebonden ribosomen zitten aan ruw ER =
voor eiwitten voor export + eiwitten voor in het celmembraan
Lezen mRNA af en zet deze code om in een eiwit
- ER
Systeem van buizen en membranen verbonden met kernmembraan
Glad: geen eiwitsynthese, vinden veel belangrijke processen en bewerkingen plaats
(lipiden en hormonen)
Ruw: hieraan ribosomen voor eiwitsynthese (export, nieuw membraaneiwitten)
- Golgi apparaat (postbode)
Opslag en distributiecentrum
Bijschaven van de eiwitten, toevoegen van suikerstaarten
Transport dmv secretoire blaasjes
- Lysosomen peroxisomen
Lysosomen : Afvoerputjes van de cel, blaasjes afkomstig van het Golgi-apparaat, die
verterende enzymen bevatten
Peroxisomen: blaasjes afkomstig van het ER die enzymen bevatten, die lange
vetzuurketens kunnen afbreken voordat ze verder verbrand of gebruikt worden
overzicht
, College 2 de celdeling 1.7 en 1.8
Chromosomen
Diploïd(1 vader, 1 moeder) meeste cellen (23 chromosomenparen)
Geslachtcellen→ haploïd (23 chromosomen)
Interfase (24 uur):
• Gap-fase (G1); cel groei, toename cytoplasma, eiwit
productie, energie productie
• s-fase; verdubbeling van het centrosoom,
verdubbeling van het DNA = chromosoom duplicatie
• Gap-fase 2 (G2); cel groei, toename cytoplasma,
eiwit productie, energie productie, voorbereiding op
mitotische fase
Mitotische fase (1 uur) :
Mitose = kerndeling
Cytokinese= celsplitsing
- Profase; DNA begint te condenseren, chromosomen worden zichtbaar, de centrosomen
bewegen zich uit elkaar, mitotische spoel van microtubuli wordt gevormd
- Prometafase; kernenvelop wordt afgebroken, chromosomen duidelijk zichtbaar
(gecondenseerd) , centrosomen staan tegenover elkaar, mitotische spoel is zichtbaar
- Metafase; centrosomen zijn duidelijk aan de beide polen van de cel, mitotische spoel is
compleet en bestaat uit kinetochoor en non-kinetochoor microtubuli, chromosomen
liggen op het metafasevlak
- Anafase; kortste fase van de mitose (enkele minuten), de chromatiden worden elk naar
een van de polen getrokken, de cel wordt langer de kinetochoor microtubuli worden
korter, aan het eind van anafase zijn de chromosomen eerlijk verdeeld over de beide
polen
- Telofase en cytokinese; rondom de twee kernen ontstaat een nieuwe kernenvelop,
chromosomen worden minder gecondenseerd, de resterende microtubuli worden
afgebroken, cytokinese begint al tijdens de telofase, de dochtercellen ontstaan direct na
de telofase, in dierlijke cellen ontstaat hiervoor de klievingsgroef