Week 1 – SCHULDAANSPRAKELIJKHEID
De grondslag van het recht op en van de verplichting tot schadevergoeding
Doel buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht is niet het vergoeden van schade maar het onderscheiden van
de gevallen waarin zij vergoed moet worden. Dit geschiedt aan de hand van een afweging tussen twee
gezichtspunten:
‘ieder draagt zijn eigen schade’ (uitgangspunt) en ‘berokken een ander geen schade’.
In beginsel behoort een ieder de nadelige en ongunstige gevolgen van gebeurtenissen die hem treffen zelf te
dragen.
Indien iemand met opzet of door onhandigheid of onachtzaamheid zichzelf schade berokkent moet hij deze zelf
dragen. In het algemeen weegt het gezichtspunt ‘ieder draagt zijn eigen schade’ ook het zwaarst indien de
schade het gevolg is van toeval = ongelukkige samenloop van omstandigheden.
De ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’ is niet een maatstaf waaraan een gedraging wordt getoetst,
maar een wijze om een gang van zaken te omschrijven die culmineert in een ongeval, ten aanzien waarvan
reeds is komen vast te staan dat het niet is veroorzaakt is door een onrechtmatige daad. Het ontbreken van
aansprakelijkheid moet rechtstreeks worden verklaard uit het feit dat de veroorzaker niet onzorgvuldig heeft
gehandeld.
Art. 6:162 BW: de dader van een OD is verplicht de door zijn gedraging aan een ander persoon toegebrachte
schade te vergoeden
Schuldaansprakelijkheid: aansprakelijkheid van de pleger van een onrechtmatige daad, die schuld heeft
Risicoaansprakelijkheid: aansprakelijkheden die nauw met het leerstuk van de onrechtmatige daad
samenhangen, doch niet op schuld berusten bv. eigen gedragingen, voor andermans gedragingen of voor zaken
(artt. 6:169 e.v., 6:173-175
Met aansprakelijkheid wordt de rechtsplicht tot schadevergoeding uitgedrukt; men wordt wettelijk
aansprakelijk gesteld indien en zover men voor de oorzaak der schade in rechte verantwoordelijk is.
Onrechtmatige daad
Art. 6:162 BW vereisten
1. Onrechtmatige daad
2. Toerekenbaarheid
3. Schade
4. Oorzaak
5. Relativiteit
Daad = een doen, maar ook een nalaten (lid 2)
Een daad is onrechtmatig indien zij (lid 2):
1. Inbreuk op een recht is (inbreuk op subjectief recht van een ander persoonlijkheidsrechten en
vermogensrechten bv. bescherming van de persoonlijke levenssfeer); of
2. In strijd is met een wettelijke plicht; of
3. In strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
De invulling van normen ten aanzien van de zorgvuldigheid van gedrag dat een gevaarlijke situatie in het leven
roept of laat voortbestaan, geschiedt aan de hand van de in HR Kelderluik geformuleerde criteria. Op grond van
deze criteria wordt getoetst of, uitgaande van de gevaarlijke situatie, de ten aanzien van eens anders persoon
of goed te vergen zorgvuldigheid vereist dat bepaalde veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Welke
maatregelen dit zijn, hangt onder meer ervan af of ermee rekening moet worden gehouden dat de benadeelde
niet de nodige oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de
kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van
bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen.
Schuld kan onder meer betekenen:
,a. Verwijtbaarheid aan de dader (lid 3). De wetgever heeft daarmee tot uitdrukking gebracht dat de
pleger van een OD voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk is, indien het stellen van de daad hem
kan worden verweten. Dit veronderstelt dat hij anders had kunnen en moeten handelen. Om deze reden kan
de OD aan hem worden toegerekend.
b. Onachtzaamheid, in tegenstelling tot ‘opzet’. In het civiele recht worden aan het opzettelijk en het
onachtzaam handelen meestal dezelfde rechtsgevolgen verbonden.
c. Onrechtmatigheid. Synoniem van onrechtmatige daad. Schuld veronderstelt een verkeerde gedraging.
Groepsaansprakelijkheid
Onrechtmatige daad gepleegd voor één van tot een groep behorende personen.
Dit deelnemen zelf vormt een onrechtmatige daad tegenover de gelaedeerde, waarvan de bepaling doet
vaststaan dat zij in voldoende causaal verbrand met de schade staat.
Toerekenbaarheid (lid 3)
Met de toerekening wordt een verband gelegd tussen de dader van de daad en zijn gedraging.
Causaal verband
Voor vergoeding slechts in aanmerking komt schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop
de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en
van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
De relativiteitsleer
De dader van een daad die in strijd is met een rechtsnorm en derhalve onrechtmatig is, slechts dan jegens de
benadeelde aansprakelijk is voor de door die daad veroorzaakte schade, indien de overtreden norm de
strekking heeft de benadeelde in het geschonden belang te beschermen.
Of dat het geval is hangt af van het doel en de strekking van de geschonden norm, aan de hand waarvan moet
worden onderzocht tot welke personen en tot welke schade en welke wijzen van ontstaan van schade de
daarmee beoogde bescherming zich uitstrekt.
Schade die het gevolg is van normschendend gedrag wordt slechts vergoed als de benadeelde als persoon, de
door hem geleden schade en de wijze waarop die schade is ontstaan onder het beschermingsbereik van de
geschonden norm vallen. Wat betreft het persoonsgebonden element gaat de relativiteitsleer ervan uit dat de
normschendende gedraging in relatie tot de concrete benadeelde onrechtmatig moet zijn.
Vestigingsfase
Nagaan of aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid is voldaan. Aan de hand van de regels van het
aansprakelijkheidsrecht wordt aansprakelijkheid gevestigd (= vastgesteld).
Omvangfase
Indien de aansprakelijkheid eenmaal vaststaat, ‘gevestigd’ is, kan worden overgegaan tot het vaststellen en het
berekenen van de schade en de verschuldigde schadevergoeding. Voor welk bedrag de gedaagde tot
schadevergoeding verplicht is. Deze vraag wordt beheerst door de regels van het schadevergoedingsrecht.
Schuld in (te) enge zin: (voorwaardelijke) opzet of onachtzaamheid (onvoorzichtigheid)
In dit vak moet je het begrip ‘schuld’ veel ruimer verstaan
Schuld ruime zin: onbehoorlijk gedrag (dus vereiste bij OD)
Art. 6:162 BW: schuldaansprakelijkheid (ruime zin van ‘schuld’ = onbehoorlijk gedrag)
Lid 1: algemene norm
Lid 2: welk gedrag als onrechtmatig wordt aangemerkt (meeste discussie)
- Inbreuk op een subjectief recht (eigendomsrecht, rechten van een persoon, auteursrecht, etc.)
Fundamentele rechten zijn vaak vaag dus vaker naar derde onrechtmatigheidscriterium of subsidiair. Dit gaat
om concreet afgebakende rechten.
- In strijd met een wettelijke plicht. Ruim bv. ook vergunningsvoorschriften. Extra criterium: relativiteit,
alleen diegene die door de wettelijke plicht wordt beschermd en geraakt (het doel van de wettelijke plicht)
- Onzorgvuldig gedrag (in strijd met ongeschreven zorgplicht) Makkelijkste criterium.
Oorsprong: HR Lindenbaum/Cohen
, Invulling: HR Kelderluik
Lid 3: toerekenbaarheid van de onrechtmatige gedraging HR Lanting/DLG
- Te wijten aan zijn schuld (enge zin = onvoorzichtigheid, opzet etc.)
- Krachtens de wet (art. 6:165 BW: onrechtmatig gedrag wel toerekenbaar ondanks bv. geestelijke
tekortkoming. Bij zuiver nalaten dan wordt het niet toegerekend)
- Krachtens verkeersopvatting (ongeschreven recht) formuleert de rechter ad hoc in de specifieke zaak,
wat is redelijk?
In Kelderluik en Lindenbaum/Cohen wordt een rechtsplicht gevormd.
Art. 6:162 lid 1
Lid 2 BW: onrechtmatig
1. Inbreuk op subjectief recht (eigendomsrecht, rechten van een persoon, fysieke en mentale integriteit,
auteursrecht) maar recht op privacy vaak te breed, dus 3 is veiliger met kelderluik-criteria
2. Strijd met wet relativiteit
3. Onzorgvuldig gedrag (in strijd met ongeschreven zorgplicht) Lindenbaum/Cohen = oorsprong
Invulling = Kelderluik-criteria
a. Hoe waarschijnlijk kan de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid
worden geacht? (in dit geval: Hoe waarschijnlijk is het dat iemand het geopende kelderluik in
het café over het hoofd ziet?)
b. Hoe groot is de kans dat daaruit ongevallen ontstaan? (in dit geval: Hoe groot is de kans dat
iemand die het geopende kelderluik over het hoofd ziet, er werkelijk invalt en letsel oploopt?)
c. Hoe ernstig kunnen de gevolgen zijn? (in dit geval: Hoe ernstig kan het letsel zijn ten gevolge
van een val in het kelderluik?)
d. Hoe bezwaarlijk zijn de te nemen veiligheidsmaatregelen? (in dit geval: Hoeveel werk of
kosten zijn er gemoeid met het sluiten van het luik of het aanbrengen van een beveiliging,
bijvoorbeeld door er stoelen voor te zetten?).
Lid 3: toerekenbaarheid = schuld
1. Te wijten aan zijn schuld (in de enge zin van het woord, opzet, onvoorzichtigheid)
2. Oorzaak welke krachtens de wet voor zijn rekening komt (6:165 BW)
3. Oorzaak welke krachtens in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (ongeschreven
recht)
Causaal verband:
Schade:
Art 6:163 – relativiteitsvereiste: Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden
norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.
Art 6:165 – toerekenbaarheid krachtens de wet
Lid 1: De omstandigheid dat een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaren of
ouder verricht is onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, is geen beletsel haar als een
onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen. BEHALVE ZUIVER NALATEN
Lid 2: Is jegens de benadeelde tevens een derde wegens onvoldoende toezicht aansprakelijk, dan is deze derde
jegens de dader verplicht tot bijdragen in de schadevergoeding voor het gehele bedrag van zijn
aansprakelijkheid jegens de benadeelde.
Toerekening ondanks geestelijke of lichamelijke tekortkoming
Art. 6:169 BW e.v. zijn niet als uitwerkingen van art. 6:162 lid 3 BW te beschouwen, omdat de laatstgenoemde
bepaling slechts ziet op aansprakelijkheid van degene die van een onrechtmatige daad ook de dader is, terwijl
afd. 6.3.2 aansprakelijkheid oplegt ter zake van gedragingen van andere personen of ter zake van zaken.
De omstandigheid dat een – als een ‘doen’ te beschouwen – gedraging van een persoon van veertien jaar of
ouder verricht is onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, is geen beletsel haar als een
onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen (art. 6:165 lid 1 BW).
Over de vraag welke psychische of fysieke stoornissen en gebreken als een tekortkoming in de zin van art.
6:165 BW kunnen worden beschouwd, zijn in de wetsgeschiedenis weinig aanknopingspunten te vinden.
Wat de formulering van art. 6:165 lid 1 BW betreft, verdienen nog enige punten de aandacht.