Week 1 – SCHULDAANSPRAKELIJKHEID
Lindenbaum/Cohen ARTIKEL 6:162 LID 2: ONRECHTMATIGHEID
RV: Is er sprake van onrechtmatige daad?
Feiten: Lindenbaum en Cohen hadden beiden een drukkerij in Amsterdam. Cohen had een werknemer van
Lindenbaum omgekocht. Zo kon Cohen er bijvoorbeeld achter komen welke bedragen Lindenbaum vroeg in zijn
offertes. Cohen ging vervolgens onder dit bedrag zitten om meer opdrachten binnen te halen. Lindenbaum
kwam hier uiteindelijk achter en eiste vervolgens schadevergoeding van Cohen op grond van een
onrechtmatige daad.
RB: wijst de vordering van Lindenbaum toe. In de wet staat dat werknemers geen informatie mogen onthullen,
geldt volgens de rechter ook voor concurrenten KLOPT NIET! Veel te ruim uitgelegd
Hof: vernietigd en wijst de vordering af en verklaart Lindenbaum niet-ontvankelijk. Het hof stelt dat Cohen niet
in strijd met de wet handelde en dit geen onrechtmatige daad kan opleveren. Toentertijd was het inderdaad zo
dat er alleen sprake was van onrechtmatige daad indien iemand handelde in strijd met een rechtsplicht.
Molengraaf: had deze ruime uitleg al bepleit enge opvatting gaf geen goede rechtspraak
AG: Tak adviseert om mee te gaan met het hof, geeft een te beperkte uitleg aan onrechtmatige daad
- De woorden van de wet
- Geschiedenis van de totstandkoming geeft geen reden
HR: besloot om het toch anders te doen onrechtmatig werd eerst gelezen als onwetmatig. Wettekst en
geschiedenis van de tekst maakt het volgens de HR dat we het nu kunnen verruimen UITBREIDING VAN HET
RECHT. Na dit arrest werden voortaan ook handelingen die in strijd zijn met de zorgvuldigheid die in het
maatschappelijk verkeer wordt betaamt, als onrechtmatig aangeduid. “dat onder onrechtmatige daad is te
verstaan een handelen of nalaten, dat óf inbreuk maakt op eens anders recht, óf in strijd is met des daders
rechtsplicht óf indruischt, hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid, welke in het
maatschappelijke verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed, terwijl hij door wiens schuld
ten gevolge dier daad aan een ander schade wordt toegebracht, tot vergoeding daarvan is verplicht”
De Hoge Raad introduceerde hier dus het begrip onrechtmatige daad zoals wij het nu kennen.
Kelderluik ARTIKEL 6:162 LID 2: ONRECHTMATIGHEID
RV: Is Sjouwerman aansprakelijk jegens Duchateau op grond van onrechtmatige daad, en aan welke criteria
dient dit getoetst te worden?
Feiten: Sjouwerman, een medewerker van de Coca-Cola Corporation, heeft in februari 1961 bij het afleveren
van frisdrank aan café De Munt in Amsterdam, een kelderluik open laten staan. Mathieu Duchateau die het
café bezocht, viel op weg naar het toilet in het kelderluik en liep daarbij ernstige verwondingen op. Op grond
van dit voorval heeft Duchateau vergoeding van de door hem geleden schade gevorderd bij de werkgever Coca
Cola
RB: oordeelde dat het ongeval in dit geval aan Duchateau zelf te wijten was. Hij had namelijk beter op moeten
letten toen hij naar het toilet liep.
Hof: GEDEELDE AANSPRAKELIJKHEID. Sjouwerman heeft onzorgvuldig gehandeld door het kelderluik open te
laten, terwijl hij ook rekening had moeten houden met niet oplettende bezoekers. Voorts heeft hij niet
voldoende maatregelen getroffen om de toegang tot de toiletten geheel af te sluiten. Hij had stoelen moeten
neerzetten in plaats van kratjes = ongeschreven zorgplicht. Hij heeft daarom onrechtmatig gehandeld.
Duchateau moet evenwel 50% van de schade zelf dragen wegens eigen schuld. Blz 10 en 11 bovenaan reader
HR: De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof. Gevaarzetting is het scheppen of laten voortduren van
een gevaarlijke situatie. Van onrechtmatigheid is slechts sprake wanneer de mate van waarschijnlijkheid van
een ongeval als gevolg van het gevaarzettend gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van
zorgvuldigheid van dat gevaarscheppend gedrag had moeten onthouden. Blz 12 reader zorgplicht
veiligheidsmaatregelen treffen
De Hoge Raad hanteert vier criteria die van belang zijn bij de beoordeling van aansprakelijkheid op grond van
onrechtmatige daad bij gevaarzetting.
1. Hoe waarschijnlijk kan de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid worden
geacht? (in dit geval: Hoe waarschijnlijk is het dat iemand het geopende kelderluik in het café over het
hoofd ziet?)
2. Hoe groot is de kans dat daaruit ongevallen ontstaan? (in dit geval: Hoe groot is de kans dat iemand
die het geopende kelderluik over het hoofd ziet, er werkelijk invalt en letsel oploopt?)
, 3. Hoe ernstig kunnen de gevolgen zijn? (in dit geval: Hoe ernstig kan het letsel zijn ten gevolge van een
val in het kelderluik?)
4. Hoe bezwaarlijk zijn de te nemen veiligheidsmaatregelen? (in dit geval: Hoeveel werk of kosten zijn er
gemoeid met het sluiten van het luik of het aanbrengen van een beveiliging, bijvoorbeeld door er
stoelen voor te zetten?).
In het onderhavige geval heeft Sjouwerman, door in de doorgang naar het toilet van een café een kelderluik te
openen voor bezoekers die aan hun omgeving niet hun volledige aandacht zouden besteden, een ernstig
gevaar geschapen, hetwelk hij met eenvoudige middelen had kunnen voorkomen. Door aan Sjouwerman te
verwijten dat hij met de mogelijkheid van zodanige onoplettendheid geen rekening heeft gehouden, en met
oog daarop heeft nagelaten zekere maatregelen te treffen, heeft het hof de maatstaven die voor de
beoordeling van de schuld van Sjouwerman aan het overkomen ongeval moeten worden aangelegd, niet
miskend. In casu is er aldus sprake van een onrechtmatige daad door Sjouwerman jegens Duchateau.
Duchateau moet echter de helft van schade zelf dragen wegens eigen schuld.
JANSEN - Bildtpollen: hoe gebruikelijk is het om waarschuwing af te geven/voorzorgsmaatregelen te nemen (5 e
criteria?) Voor: Je kunt niet verlangen van allerlei potentiële schadeveroorzakers dat ze allerlei onbezwaarlijke
doch ongebruikelijke voorzorgsmaatregelen nemen. + slachtoffers denken minder na, wat ongebruikelijk is,
verwachten ze ook niet. BV op N-weg zijn geen matrixborden. Zelf goed uitkijken dat je niet ineens tot stilstand
komt. HR bildtpollen kelderluikcriteria breder gebruiken en invullen.
Het Bildtpollen/Miedema (= Kelderluik 3.0) arrest heeft de HR in algemene zin geoordeeld, dus zonder
toespitsing op gevaarzettingsituatie, dat bij de beantwoording van de vraag of in strijd is gehandeld met de
zorgvuldigheidsnorm het volgende in acht moet worden genomen. De kans op schade, aard van de gedraging,
aard en ernst van de eventuele schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid voor te nemen
voorzorgsmaatregelen. Punt I en II zijn samengevoegd, en bij IV is de gebruikelijkheid toegevoegd, daarnaast is
een heel nieuw punt toegevoegd: de aard van de gedraging.
Volgens de auteur K.J.O. Jansen verdient de inhoudelijk vernieuwde versie niet de voorkeur. Door I. en II.
samen te nemen gaat er een potentieel belangrijk nuanceverschil verloren. De aard van de gedraging vindt hij
als toevoeging ook een vreemde eend in de bijt. De toevoeging ‘ gebruikelijkheid van de te nemen
voorzorgsmaatregel kan de auteur zich ook niet helemaal in vinden. Hij voorziet hier zelfs een risico: veel
gevallen van gevaarzetting vinden hun oorzaak in gedrag dat tot dan toe ‘gewoon’ was.
Zonder gevaar toch de kelderluik-criteria gebruikt
HR 11 november 1983, NJ 1984/331, Lanting/DLG (verzerkering) - TOEREKENBAARHEID
RV: Had Vos met het uitwijken naar de andere weghelft, schuld of was sprake van overmacht?
Feiten: autoweg waar je 100 mocht, stond wel een bord overstekend wild Vos botste tegen Lanting doordat
hij uitweek voor een overstekend hert (die van links naar rechts over de weg overstak) ging niet de berm in
maar week uit naar de rijhelft van Lanting (links)
RB: wijst de vordering van Lanting af: error in extremis aan de zijde van Vos
Hof: bekrachtigd vonnis van de rechtbank, je mocht 100 en hij reed 80
AG: strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander Hof. Blz 25
Vos had toch schuld.
In het oude BW ging het over schuld. In het nieuwe BW kan toerekening op drie gronden plaatsvinden. Naar
nieuw BW kon je het afdoen onder de verkeersopvatting, zodat het voor jouw risico komt → je kunt er niets
aan doen, ineens een ree voor je auto, handelt in splitsecond, maar we rekenen het je wel toe ogv
verkeersopvatting (GEEN SCHULD VEREIST). Menselijkerwijs kon het hem niet toe worden gerekend (subjectief
schuldbegrip), juridisch wel. (objectief schuldbegrip) - Krachtens verkeersopvatting → dan hoeft geen schuld
aanwezig te zijn.
HR: r.o. 3.4: Uit het vorenoverwogene volgt dat ’s Hofs uitspraak moet worden vernietigd, zodat de overige
onderdelen van het middel niet behoeven te worden onderzocht. wel schuld door Vos
Blijkens zijn oordeel dat sprake was van ‘error in extremis aan de zijde van moet het Hof ervan zijn uitgegaan
dat een andere, voor het overige verkeer minder gevaarlijke reactie op het overstekende wild mogelijk geweest
was. Vos zijn gevaarlijke manoeuvre maakte kort nadat hij het gevarenbord nr. 88 was gepasseerd, welk bord
hem ertoe verplichtte zich in te stellen op de mogelijkheid dat hij plotseling met vlak voor zijn auto overstekend
groot wild zou worden geconfronteerd. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat Vos van
zijn wijze van rijden rechtens geen enkel verwijt valt te maken. Het Hof heeft dan ook ten onrechte
aangenomen dat Vos ter zake van het ongeval geen schuld treft.
Blz 20.
, 1. Vos had op zijn eigen weg moeten blijven
2. Naar de berm uitwijken
3. Maar hij koos de slechtste optie: naar de andere baan uitwijken
Week 2 – RELATIVITEIT
Positieve en negatieve benadering
Relativiteitsverweer wordt gevoerd door gedaagde
Eiser hoeft daar weinig mee, op het moment dat de gedaagde daarmee komt wel
Art 150 Rv het is aan de gedaagde om te bewijzen dat er geen relativiteit is dus dat de geschonden norm de
eiser niet beschermd
Spier: verschillende meningen, afhankelijk van de casus
In Farmacie: blz 146 onder 4 werpt de vraag op of er een positief aanknopingspunt voor is: moet de eiser
aantonen of hij beschermt wordt farmaceuten moeten in de geschiedenis van de wetten een positief
aanknopingspunt opwerpen waarom de norm hun belang beschermd (4.4) je gaat namelijk geen negatief
beschermingsargument in de geschiedenis vinden dus is onmogelijk voor de eisers
4.9.2 of 4.9.3: negatieve formulering van 163 zegt niks over verdeling van de stelplicht
Gedaagde moet komen met relativiteitsverweer maar dit zegt niks over of er een positief op negatief
aanknopingspunt moet worde verlangd standpunt spier
In Iraanse vluchteling: spier pleit hier voor een negatief aanknopingspunt
4.3.1: bescherming tenzij blijkt dat je niet wordt beschermt door de norm
Blz 187 in 4.33.2: negatieve aanwijzing nodig dat de relativiteit ontbreekt = TEGENOVERGESTELDE VAN
FARMACIE
4.36: vrouw moet haar geld krijgen tenzij ergens staat dat dat niet de bedoeling van de norm was van het
vluchtelingenverdrag was WORDT NIET GEVOLGD DOOR DE HOGE RAAD die gaan mee met een positief
aanknopingspunt r.o. 3.4
Van Dam in Noot Vie d’or: blz 125 hoe ga je nou om met relativiteitsverweer?
Blz 128 onderdeel 15 en 16 nog geen hard standpunt van de HR maar in rechtspolitieke gevoelige zaken
verlangd dat de eiser met een aanknopingspunt van de parlementaire geschiedenis komt dat hij wordt
beschermd (maar heeft dit nog niet expliciet gezegd)
In Vie d’or had de eiser het makkelijk (waren polishouders) werden beschermd door de wet want
toezichthouder dient belang van de polishouder
Problematisch aan relativiteitsverweer: eiser is zo afhankelijk van de parlementaire geschiedenis +
verschillende wijzen om de zaak te benaderen
Op wie rust de bewijslast - Dat bleek uit Farmaceutische bedrijven → bewijslast op de eiser - Er moeten
positieve aanwijzingen zijn dat de relativiteit is gegeven. - Dit schakelt weer aan de Noot Dam Vie D’or → raar
dat de HR uitgaat van positieve aanwijzingen
Van Dam: wel bescherming, tenzij…. Als je die aanwijzingen niet hebt, dan vanuit gaan dat beschermende
strekking er is. - HR stapt hiervan af in farmaceutische bedrijven. Hij wil aanwijzingen zien in totstandkoming
van de norm. - RELATIVITEIT HIER: Dat debat uit farmaceutische bedrijven, raakt precies aan dit punt → wie
moet uiteindelijk met bewijs op de proppen komen. - Hier gaat het meer om de argumentatielast - Normaal
gesproken moet je alle voorwaarden bewijzen: zoals schade, causaal verband etc… Maar relativiteit is niet te
bewijzen, maar meer wat de wetgever vindt. Het is niet per se een bewijsvraag, waarbij je de feiten hard moet
maken. Het gaat namelijk om normatief juridische vraag. Het gaat dus niet om de bewijslast, maar om de
argumentatielast. Is het de eiser die de rechter moet overtuigen of is het de gedaagde die moet aantonen dat
de relativiteit ontbreekt. (dit procede is op zich hetzelfde als bij bewijs, het is hetzelfde denkpatroon. Maar bij
relativiteit gaat het om argumenten. Staan de argumenten op hetzelfde niveau → wie heeft daar dan last van.
Bij bewijs gaat het ten koste van degene die de bewijslast had. Maar bij relativiteit is de vraag wie het risico
draagt van het niet kunnen overtuigen van de relativiteit. Is het de eiser die moet beargumenteren dat het er
wel is of de gedaagde die moet zeggen dat het er niet is.
Duwbak Linda Staat wordt aangesproken – geen relativiteit
RV: Strekt de geschonden gedragsnorm tot bescherming van de benadeelde en de schade zoals hij die heeft
geleden?
Feiten: Op de Maas ligt een baggerschip met daarin een duwbak genaamd Linda. Op een onfortuinlijke nacht
zinkt het baggerschip, wat resulteert in het zinken van zowel het baggerschip als de duwbak. Uit onderzoek
komt naar voren dat kapseizen en zinken het resultaat zijn geweest van slecht onderhouden bodemplaten.