Opgaven werkcollege week 1
1. Leg uit voor welk type vraagstuk de theorie van fiscal federalism kan worden gebruikt.
Fiscal federalism kan worden gebruikt voor vraagstukken over wat het meest geschikte
overheidsniveau is voor het uitvoeren van een bepaalde taak. Het biedt een raamwerk voor de basis
trade/offs van de EU bij de allocatie van taken. (p. 75) . Misschien op het niveau van de EU of het
land, maar het is een algemene theorie dus je kan het overal gebruiken. In NL heb je dit voor de
gemeentes, provincies, waterschappen enz.
2. Leg uit welke afwegingen centraal staan in de theorie van fiscal federalism.
Er zijn 5 afwegingen, wanneer je moet denken aan de juiste allocatie van beleids makende taken
naar verschillende overheidsniveaus.
1. Diversiteit. Wanneer er een diversiteit aan voorkeuren is, dan is gecentraliseerde
besluitvorming inefficiënt. Ook een diversiteit aan situaties kan hiervoor zorgen. In dit geval
moeten lagere overheden de beslissende taken uitvoeren. (Gedecentraliseerd)
2. Schaal economieën. In sommige gevallen is het beter als een taak gecentraliseerd wordt
uitgevoerd omdat de kosten per persoon lager zijn als er meer mensen gebruik maken van
een dienst. (Gecentraliseerd)
3. Spillovers. Als er sprake is van positieve/negatieve spillovers dan kan het zo zijn dat
besluiten gemaakt op lokaal niveau, niet optimaal zijn voor het land als geheel. Echter dit
betekent niet dat er meteen moet worden gecentraliseerd. Je kan ook tussen lagere
overheden samenwerken als het mogelijk is. Zelf als dit niet mogelijk is heb je nog de
verschillende preferenties dat centralisatie in de weg staat. (Beide?)
4. Democratie. Stemgerechtigden hebben controle over de beslissingen van de politici, sinds ze
voor hun stemmen. Hierdoor hebben politici & partijen 4-5 jaar om hun macht uit te oefenen
en bepaalde taken uit te voeren, die niet in lijn zijn met wat het volk wilt, sinds ze ook
zelfzuchtig kunnen zijn. Daarom zullen beslissingen die worden genomen door lagere
politici dichter bij het volk staan, omdat die zich richten op lokale politiek wat meer aansluit
op de eisen van dat gedeelte van de bevolking. Dus beslissingen moeten genomen worden
en deze moeten zo dicht mogelijk bij de kiezer staan. (Gedecentraliseerd)
1
, 5. Jurisdictie competitie. Stemmers kunnen middels hun stem (dus op iemand anders stemmen)
of via de uitgang hun ongenoegen uiten over politici. Dit is in voorkeur voor decentralisatie.
Bij uitgang is het op nationaal niveau moeilijker, dan op decentraal niveau, omdat lagere
overheden dan met elkaar zullen strijden om de beste diensten te leveren, om geen burgers te
verliezen.(Gedecentraliseerd)
3. Bespreek aan de hand van een figuur onder welke voorwaarden een uitbreiding van de EU
leidt tot verhoging van de welvaart volgens de theorie van fiscal federalism.
Fiscal federalisme schrijft voor dat het soms efficiënter kan zijn op bepaalde taken op bepaalde
niveau’s te zetten. De uitbreiding van de EU kan tot een verhoging van de welvaart leiden indien ze
exclusieve competentie heeft. Alleen dan zou de welvaart kunnen verhoogt, omdat wanneer het op
een lager niveau wordt uitgevoerd dan is het inefficiënt. 1 andere redenen om voor centralisatie te
kiezen is door schaal economieën. Zie schrift voor figuur schaalvergroting.
In de afbeelding zie je de afwisseling tussen het niveau van een dienst aangepast voor lokale
behoeftes en het hebben van lagere kosten als gevolg van schaaleconomieën. Wanneer het
gecentraliseerd is dan is de marginale kosten lager. Er ontstaan wel inefficiënties (D), maar dit
weegt niet op tegen het voordeel (C).
Verschillende preferenties en decentralisatie
P
MK1
1
MK2
2
Q
Q1 Q2
1 = verlies land 1 1 = welvaartswinst
2 = verlies land 2 2 = welvaartsverlies
,Uitleg grafiek 1
Je kan maar 1 hoeveelheid gaan doen en dat is de groene vraagcurve (EU). We gaan uit van het feit
dat dit het gemiddelde is en een bepaalde prijs (MK). Dus je gaat MO=MK doen. Voor land 1 is het
punt Q1 en voor land 2 is dat Q2 en voor de EU is dat Q*. Voor de welvaart, wordt bij land 1 meer
aangeboden, dus er is welvaartsverlies, want ze moeten wel belasting ervoor betalen. Land 2 wil
juist meer krijgen dan dat ze aangeboden krijgen. Dit is het gevolg van de diversiteit van de
preferenties, waardoor het op centraal niveau wordt gebruikt.
Uitleg grafiek 2
Bij plaatje 2 kijkt hij alleen naar land 1 met de vraagcurves ook van de EU. Wat je ziet zijn de
MO=MK punten. En dat zijn de MK bij land 1. Wat zou er gebeuren wanneer we zouden beslissen
als dit op EU niveau zou gebeuren. En er is sprake van schaalvoordelen in deze situatie. De MK
wordt dus lager a.g.v. schaalvoordelen.
Er is nu sprake van welvaartswinst. Dat is die vierkant + kleine driehoek. De prijs van de dienst is
verlaagd door de schaalvoordelen, dus welvaartswinst. De winst weegt zwaarder dan het
welvaartsverlies.
4. Leg uit wat de import-vraagcurve weergeeft. Leg aan de hand van een figuur uit hoe de
import-vraagcurve kan worden afgeleid.
De import-vraagcurve geeft aan de linkerkant de vraag/aanbod curves van een bepaald goed, met de
prijs op de Y-as en de hoeveelheid op de X-as. Hierbij komt een prijs tot stand P*, waarbij de vraag
naar hetzelfde goed bij het importeren 0 is. Dat is hier bij punt 1, omdat de import goed en het
thuisproduct substituten zijn van elkaar. Dus bij de marktprijs zal er niks worden geïmporteerd.
Als het import product zijn prijs verlaagd naar P’, dan zal de huisprijs van hetzelfde goed ook
verlaagd worden, want waarom meer betalen als importeren goedkoper is. Dit is in punt 2.
Deze lagere P’ heeft ook effect op Z’(productie) en C’(consumptie). Als C’ > Z’ dan is de vraag
naar het goed groter, dan het thuisland kan produceren. Deze excess vraag wordt dan opgevangen
middels import (M’). Dit is dus M’ = C’ – Z’
3
, Het laat de prijs zien en de geïmporteerde hoeveelheid. De vraag naar import komt vandaan
wanneer de prijs lager is dan de prijs in het binnenland, dan gaan men die producten vragen
die in het buitenland goedkoper zijn. Dus er is een vraagoverschot. Dus om hieraan te voldoen
koop je producten uit het buitenland.
Bij de lagere wereldprijs is de gevraagde hoeveelheid meer dan er geproduceerd zijn. Driehoek A is
dan het vraagoverschot. Bij het evenwichtspunt is de vraag naar import 0.
5. Leg aan de hand van een figuur uit wat wordt verstaand onder het grensprijseffect (border
price effect) en het importvolume-effect (import volume effect).
Het gaat erom wat gebeurd er met de wereldhandel als de prijs verandert. Stel de prijs stijgt van P1
naar P2, dan daalt de gevraagde hoeveelheid. Die afnamen kan je indelen in beide effecten. De
afname in de Q is de import volume effect. Je betaald voor dezelfde hoeveelheid handel een hogere
prijs, dus dat is het grensprijs effect. De afname is het verschil 1+2 in het linker deel = 3. En 4 =4.
De welvaart neemt af omdat je minder goed krijgt en je krijgt voor diezelfde hoeveelheid goed
een hogere prijs. Dus voor vierkant 4 betaal je meer en 1+2 is de afname welvaart.
4