Oefenvragen cursus Inleiding Klinische Neuropsychologie
Tentamenstof:
(a) B. Kolb & I.Q. Whishaw. Fundamentals of human neuropsychology (7th ed.), 2015.
(b) collegestof
Inhoud
Chapter 1 ............................................................................................................................................................ 2
Chapter 2 ............................................................................................................................................................ 3
Chapter 3 ............................................................................................................................................................ 4
Chapter 5 ............................................................................................................................................................ 7
Chapter 7 ............................................................................................................................................................ 8
Chapter 8 .......................................................................................................................................................... 10
Chapter 9 .......................................................................................................................................................... 11
Chapter 10 ........................................................................................................................................................ 13
Chapter 11 ........................................................................................................................................................ 15
Chapter 12 ........................................................................................................................................................ 18
Chapter 13 ........................................................................................................................................................ 22
Chapter 14 ........................................................................................................................................................ 26
Chapter 15 ........................................................................................................................................................ 29
Chapter 16 ........................................................................................................................................................ 32
Chapter 17 ........................................................................................................................................................ 36
Chapter 18 ........................................................................................................................................................ 38
Chapter 19 ........................................................................................................................................................ 42
Chapter 20 ........................................................................................................................................................ 46
Chapter 21 ........................................................................................................................................................ 49
Chapter 22 ........................................................................................................................................................ 51
Chapter 23 ........................................................................................................................................................ 54
Chapter 24 ........................................................................................................................................................ 57
Chapter 25 ........................................................................................................................................................ 59
Chapter 26 ........................................................................................................................................................ 62
Chapter 27 ........................................................................................................................................................ 65
, 2
Chapter 1
1. Hoe is het te verklaren dat corticale lesies bij proefdieren lang niet altijd leiden tot aantasting van simpele
gedragsvormen, zoals eten, drinken, staan, en lopen, zodat het lijkt alsof deze functies niet op een specifieke
plaats in de cortex gelocaliseerd zijn?
Veel kleinere effecten van corticale lesies bij dieren dan bij mensen omdat diergedrag minder complex is, en
dus minder afhankelijk van cortex. Daarom sterkere terugval op subcorticale structuren mogelijk na corticale
lesies en dus grotere kans op herstel (grotere plasticiteit).
2. Wat houdt het idee van Hughlings-Jackson in dat hersenfuncties hiërarchisch georganiseerd zijn?
- Hersenfuncties zijn hiërarchisch georganiseerd: functies worden complexer naarmate men van lagere delen
(ruggemerg, hersenstam, cerbellum) naar hogere delen gaat (basale ganglia, cortex).
- Lagere functies worden geïntegreerd in hogere functies, bijvoorbeeld assemblatie van bewegingen van
afzonderlijke vingers tot complexe bewegingen, zoals pianospel.
Alle delen van de hersenen in principe betrokken bij complex gedrag.
3. In de geschiedenis van de neuropsychologie is er veel onenigheid geweest over de vraag of mentale functies
duidelijk gelokaliseerd zijn op een specifieke plaats in de hersenen, met name in de cortex. Wat is de moderne
opvatting over functielocalisatie?
- "Parallel distributed processing": functies zijn afhankelijk van verschillende locaties in het brein die
gelijktijdig actief zijn en onderling samenwerken (actieve netwerken zoals blijkt uit neuroimaging).
Functielocalisatie is niet statisch maar tot op zekere hoogte flexibel. Plasticiteit maakt aanpassing mogelijk
aan veranderende eisen van de omgeving alsmede herstel na beschadiging.
4. Kunnen we cognitieve functies (zoals bijvoorbeeld schrijven, spreken, korte termijn geheugen, kleurenzien)
bij verschillende personen op exact dezelfde plaatsen lokaliseren binnen de corticale windingen zoals we die
binnen de schedel aantreffen?
- Functielocalisatie kan enigszins verschillen tussen mensen. Kan deels het gevolg zijn van het feit dat
morfologie van de cortex (gyri en sulci) enigszins varieert tussen individuen. Maar de uitgeklapte cortex is
redelijk vergelijkbaar tussen individuen, deze toevallige verschillen in morfologie zijn dan ook niet van
wezenlijk belang voor functielocalisten.
5. Hoe is het te verklaren dat we één, ondeelbaar bewustzijn hebben terwijl allerlei mentale functies die aan
onze bewustzijnsinhouden bijdragen op totaal verschillende plaatsen in de hersenen gelokaliseerd kunnen zijn?
- Alle hersendelen staan in contact met elkaar; de verschillende locaties dragen bij tot één ondeelbaar
bewustzijn. Ze leiden tot een geintegreerde actie en subjectieve ervaring (de linker- en rechterhemisfeer vullen
elkaar aan)
6. Wat kunnen we op basis van ervaringen met patiënten concluderen over de rol van onbewuste processen bij
het cognitieve functioneren?
- Dat groot deel van ons gedrag door het brein gereguleerd wordt op niveaus waar we geen bewuste toegang toe
hebben ("automatische", "precognitieve", "subcognitieve" processen).
, 3
Chapter 2
7. De omvang van de hersenen verschilt duidelijk tussen de verschillende diersoorten (waaronder de mens).
Wat is een goede maat om de hersenomvang te vergelijken tussen verschillende soorten?
- Hogere soorten hebben relatief grotere hersenen. Zowel encefalisatiequotiënt als absoluut aantal hersencellen
zijn in dit opzicht belangrijke maten.
8. In vergelijking met lagere diersoorten heeft de mens heeft een relatief grote cerebrale cortex. Wat zouden de
specifieke voordelen hiervan kunnen zijn?
In de cerebrale cortex vind het complexere gedrag plaats. Hierdoor kunnen wij moeilijke complexe taken
uitvoeren. Daarnaast hangt een grotere cortex onder andere samen met meervoudige representatie van
sensorische, motorische, en cognitieve functies. Ieder gebied heeft hierbij een aparte functie; hoe meer
gebieden des te meer functionele mogelijkheden voor de soort.
9. In hoeverre zegt de hersenomvang van een bepaald individu iets over zijn/haar cognitieve functies?
- Men kan niets zeggen over interindivudele relaties tussen hersenomvang en cognitieve funties. Zo zijn
hersenen bijvoorbeeld gemiddeld kleiner bij vrouwen dan bij mannen, maar zijn er geen duidelijke cognitieve
vermogens tussen mannen en vrouwen gevonden. Dit is ook niet vreemd omdat een groot deel van de
hersenen niet bestaat uit neuronen, maar uit andere structuren zoals gliacellen en bloedvaten.
- Aantal neuronen bij een bepaald individu is belangrijk. Onderzoek naar gedrags- en ontwikkelingsstoornissen
laat zien dat dergelijke stoornissen kunnen samenhangen met reductie van grijze stof (cellichamen) of witte
stof (axonen).
Er zijn dus wel intra-individuele relaties tussen hoeveelheid hersenweefsel en cognitief/emotionele
functies. Afname in hoeveelheid hersenweefsel bij een bepaald individu kan negatieve gevolgen hebben.
Zoals ADHD, Alzheimer etc.
10. Het is bekend dat de hoeveelheid grijze en witte stof in de hersenen van volwassen mensen tijdens de
levensloop kan variëren. Zijn deze variaties van belang voor het cognitieve en emotionele functioneren?
- Uit onderzoek is gebleken dat een aantal stoornissen kan samenhangen met de reductie van grijze stof
(cellichamen) en van witte stof (axonen) er zijn dus intra-individuele relaties tussen de hoeveelheid
hersenweefsel en het aantal cognitief/emotionele functies.
- Daarnaast blijkt dat cognitieve training tot locale toename in grijze en of witte stof leidt; er is dus een intra-
individuele realtie tussen hoeveelheid hersenweefsel en cognitieve functies.
, 4
Chapter 3
11. Het functioneren van de hersenen, en dus ook het gedrag, kan negatief worden beïnvloed door mechanische
invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld een klap tegen het hoofd) maar ook door schadelijke chemische en
biologische substanties in het bloed. Wat zijn de belangrijkste mechanismen die het brein tegen deze invloeden
beschermen?
De hersenen worden op 4 manieren beschermd:
1. De schedel
2. 3 membranen dura, arachnoid, pia mater
3. Cerebrospinal fluid beschermt tegen schokken en plotseling verschil in druk
4. De bloed-hersenbarriere, die bepaalt welke deeltjes wel en niet de hersenen in komen.
12. Cerebrovasculaire accidenten (CVA's of "strokes") vormen de belangrijkste oorzaak van
hersenbeschadigingen. Hoe is het te verklaren dat bij een CVA bepaalde sensorische, motorische, of cognitieve
functies kunnen uitvallen terwijl andere functies gespaard blijven?
- Alleen dat deel van de hersenen dat rond het bloedvat dat geblokkeerd is zit (CVA = verstopping van een
hersenslagader door o.a. een bloedprop) heeft te maken met zuurstoftekort, en alleen in dat deel zullen er dan
allerlei functies uitvallen. Andere delen waar dus via andere weg wel zuurstof naar toe kan zal gespaard
blijven. Daarnaast speelt plasticiteit ook een rol; in sommige gevallen geldt dat andere delen van de hersenen
de verloren functies grotendeels voer kunnen nemen.
De hersenen worden verdeeld in drie delen wat betreft de bloedtoevoer:
- Anterior cerebral artery (geen bloedtoevoer resulteert in het verlies van functies van de mediale cortex
waarvan limbische functies deel uitmaken),
- Middle cerebral artery (geen bloedtoevoer resulteert in verzwakkingen in motorisch functioneren) en de -
Posterior cerebral artery (geen bloedtoevoer resulteert in verlies van visuele functies).
Een stroke beperkt zich meestal tot een van deze drie delen en dus beperken de symptomen zich ook tot bepaalde
functies.
13. Volgens de klassieke opvatting worden zenuwcellen die verloren gaan niet vervangen door nieuwe cellen. In
hoeverre is deze opvatting juist?
- Over het algemeen is er wel vervanging mogelijk van beschadigde neuronen in het perifere zenuwstelsel
(sensorische en motorische zenuwvezels) maar niet in het centrale zenuwstelsel (enkel in zeer beperkte mate
neurogenese in de hippocampus en olfactory bulb).
In het centrale zenuwstelsel is er wel de mogelijkheid tot vorming van nieuwe synaptische verbindingen
door de resterende neuronen (“sprouting”).
14. Aandoeningen van hersenzenuwen uiten zich in specifieke symptomen. Wat zijn de typische symptomen bij
aandoeningen van de nervus opticus (II), n. oculomotorius (III), n. trigeminus (V), n. facialis (VII), en n.
vestibulocochlearis (VIII)?
II. Nervus opticus: verlies van zicht (anopsia)
III. Nervus Oculomotorius: dubbel zicht (diplopia), grote pupillen, ongelijke pupillen, hangend
ooglid (ptosis) en scheel kijken.
V. Nervus Trigeminus: verminderde sensatie in gezicht, korte aanvallen van hevige pijn
(trigeminal neuralgia), zwakheid van gezichtsspieren en
asymmetrisch kauwen.
VII. Nervus Facialis: gezichtsverlamming, verlies van smaak over het voorste 2/3 deel van de tong.
VIII. Nervus Vestibulocochlearis: doofheid, sensatie van geluid in oor (tinitus), geen evenwicht,
gevoel van desoriëntatie in de ruimte.
15. Wat is de kerntaak van het cerebellum?
Opslaan van kennis en vaardigheden, maar ook:
- Coördinatie van beweging, balans en evenwicht.
- Geheugen voor reflexmatige motorische handelingen/regulatie van reflexen.
- Oogmotoriek.
- Cognitieve, taalkundige en emotionele processen.
, 5
16. Het cerebellum is sterk betrokken bij de motoriek. Kunt u enkele motorische functies noemen waarbij het
cerebellum een grote rol speelt?
- Het cerebellum speelt een belangrijke rol bij de coördinatie en het leren van geoefende beweging, o.a. bij het
houden van evenwicht en het aannemen van bepaalde houdingen en de daarbij behorende reflexen.
Cerebellaire stoornissen uiten zich vooral in problemen met het evenwicht, de lichaamshouding en moeite
met het uitvoeren van geoefende bewegingen. Hier zit namelijk het geheugen opgeslagen voor reflexmatige,
motorische handelingen en de regulatie van reflexen.
17. In de klinische neuropsychologie bestaat veel belangstelling voor beschadigingen en aandoeningen van de
cerebrale cortex en de basale ganglia. Waarom kunnen echter beschadigingen van bepaalde delen van de
hersenstam, zoals de formatio reticularis ("reticular formation") en sommige kernen in de medulla oblongata,
een grote invloed hebben op bewustzijn en gedrag?
De formatio reticularis bijvoorbeeld bestaat uit een groot netwerk van zenuwcellen dat van invloed is op het
bewustzijnsniveau, beschadiging hieraan zorgt voor deregulatie van het activiteitsniveau.
Van de medulla oblongata is bekend dat beschadiging hieraan kan leiden tot gevoelsstoornissen en
verlamming.
ofwel het zijn structuren van de lager gelegen delen in de hersenen; deze zijn betrokken bij de basale functies
van ons bestaan.
18. Hoe zou u de functie van de thalamus in het algemeen het best kunnen karakteriseren?
- De functie van de thalamus is te vergelijken met een distributiekantoor. Het gebied ontvangt alle informatie
die verstuurd moet worden naar de hersenen of binnen de hersenen en beslist waar de informatie het best naar
toe gestuurd kan worden.
- De thalamus ontvangt informatie uit de cortex en stuurt deze door naar specifieke delen van de
neocortex.
- Het ontvangt sensorische informatie en stuurt dit door naar de visuele, auditieve en
somatosensorische regio’s van de cortex.
- Het stuurt informatie tussen verschillende corticale gebieden en het verstuurt informatie van andere
forebrain en hersenstam gebieden.
19. Bij welke belangrijke gedragsfuncties zijn de basale ganglia zoal betrokken?
- De basale ganglia zijn zoal betrokken bij het controleren van bewegingen, maar ook bij motivatie en beloning.
Waarschijnlijk zorgen ze ervoor dat bepaalde bewegingen vergemakkelijkt worden en anderen juist onderdrukt.
Daarnaast zijn de basale ganglia betrokken bij klassieke conditionering (leren)
20. Lange tijd is aangenomen dat het limbische systeem uitsluitend verantwoordelijk is voor het tot stand
komen van emoties. In hoeverre geldt deze opvatting nog steeds?
- Het limbische systeem heeft inderdaad een functie bij emotie, maar ook bij geur, geheugen en een speciale rol
in spatieel gedrag. Het is echter niet het énige hersengebied dat een rol speelt bij emoties.
21. De cerebrale cortex (ofwel neocortex) kan volgens diverse criteria worden ingedeeld in primaire,
secundaire, en tertiaire gebieden (ook wel associatiecortex genoemd). Wat zijn de essentiële functionele
verschillen tussen deze gebieden?
- Primaire cerebrale cortex: ontvangen sensorische input of projecteren naar spinale motorische
systemen.
- Secundaire cerebrale cortex: interpreteren de input of organiseren de bewegingen.
- Tertiaire cerebrale cortex: verbinden en coördineren de functies van de secundaire gebieden (zoals taal,
planning, geheugen en aandacht).