Samenvatting hoofdstuk 1 Recht in het algemeen
§ 1 Inleiding. Twee belangrijkste functies van het recht zijn:
1. Conflicten te voorkomen. (Vredesbewarend).
2. Conflicten op te lossen. (Vredestichtend).
Regels worden handhaaft door middel van geschilbeslechting.
- Onder het begrip ‘recht’ wordt verstaan: het geheel van geldende rechtsregels en ongeschreven
rechtsregels, ook wel ‘positief recht’ of ‘objectief recht’ genoemd.
- Functie van rechtsregels: menselijk gedrag te ordenen en gelijk te maken.
§ 2 De rechtsbronnen.
a) ‘Objectief recht’ geheel van geldende (on)geschreven rechtsregels.
b) ‘Subjectief recht’ is de bevoegdheid die ingaat op individuele gevallen.
- Vier rechtsbronnen:
1. De wet, ons positief recht (algemene rechtsregels).
2. De jurisprudentie (rechtspraak).
3. De gewoonte, De gewoonte: regels die niet in de wet zijn vastgelegd, maar wel als bindende
rechtsregels beschouwd worden en nageleefd worden.
4. Verdragen en sommige besluiten van volkenrechtelijke instanties, zij hebben dezelfde werking als
gewone wetten. Vb. EVRM.
§ 3 Nationaal en internationaal recht.
1. Soevereiniteit betekent dat elke land vrij is in het regelen van wetgeving wat het nodig acht, en te
bepalen welke bevoegdheden het bestuur en rechtelijke macht toe komen.
2. Volkenrecht is internationaal recht die rechtsregels bevat over het verkeer tussen staten onderling,
en tussen staten en volkenrechtelijke instanties.
3. Verdragen zijn schriftelijke bindende regelingen tussen staten, of staten en volkenrechtelijke
instanties.
4. Het EVRM bevat een aantal grondrechten die in Nederland zonder meer gelden. Vb. het recht op
een eerlijk proces (art. 6 EVRM) en het recht van vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM).
5. Het monistisch systeem (monisme) betekent dat rechtsregels uit een verdrag deel uit kunnen
maken van het nationale recht zonder eerst een omzetting nodig is (art. 93 GW).
6. Als nationaal en internationaal recht met elkaar botst, komt het internationale recht voor (art. 94
GW).
7. Monisme: rechtsregels uit verdragen kunnen deel uitmaken van het nationale recht, zonder eerst
omzetting (art. 94 GW).
§ 4 Materieel en formeel recht.
1. Materieel recht zijn de rechten en plichten van personen onderling, inhoud.
2. Formeel recht is het proces, hoe het recht gehaald kan worden en hoe je deze kan afdwingen. Vb.
je koopt een snowboard en je hebt al betaald, maar de verkoper weigert te leveren (formeel).
§ 5.1 Het staatsrecht. Staatsrecht bevat regels die betrekking hebben op de organisatie van de Staat
en zijn organen en de bevoegdheden van deze organen. Grondwet staat centraal.
- Organieke wetten: uitwerkingen van bepalingen uit de GW. Die wetten zijn van belang voor de
inrichting van de staat. Vb. art. 109 GW, de Ambtenarenwet en Waterschapswet.
§ 5.2 Het bestuursrecht. Bestuursrecht zijn regels over het optreden van bestuursorganen tegenover
de burgers. Besluiten staan centraal.
- Beschikking (art. 1:3 AWB) is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, gericht op een
individueel persoon. (Vb. Rijbewijs aanvragen, het verstrekken van een visum).
§ 5.3 Het strafrecht. Het materiële strafrecht geeft aan welke gedragingen strafbaar zijn, wie de dader
is en welke straffen daarbij horen. Het materiële strafrecht wordt gehandhaafd door het Openbare
Ministerie, zij bepalen of iemand vervolgd wordt. Het OM onderschikt het aan de minister van Justitie
en Veiligheid.
- Strafbaar feit: een in de wet met straf bedreigde gedraging is een strafbaar feit.
, § 5.4 Het burgerlijk recht. Het burgerlijk recht / privaatrecht heeft betrekking op de relatie tussen
personen onderling.
- Personen- en familierecht regelt alle persoonlijke betrekkingen binnen en buiten het gezin.
- Het rechtspersonenrecht regelt de juridische samenwerkingsvorm die zelfstandig in het
rechtsverkeer kan deelnemen.
- Het vermogensrecht is het geheel van regels over het vermogen van een persoon. Een vermogen
is een optelsom van rechten en verplichtingen van een persoon die op geld waardeerbaar zijn
(huis, auto).
- Vb. nationaliteit, recht op een naam, huwelijk.
§ 5.5 Arbeidsrecht en het sociaal zekerheidsrecht. Arbeidsrecht is het geheel van rechtsregels die
betrekking heeft op de arbeidsverhouding van personen die in loondienst werkzaam zijn. Sociaal
zekerheidsrecht is voor zieke, oudere of werkloze werknemers.
§ 6 Publiek en privaatrecht. Privaatrecht betreft de rechtsverhouding tussen burgers onderling.
Publiekrecht regelt de rechtsverhouding tussen Staat en de burgers.
- Grote verschil is tussen wie het gaat burgers onderling of tussen burger en staat.
1. Onder het privaatrecht: tussen burgers onderling.
a) Personen- en familierecht (BW 1): nationaliteit, recht op naam, huwelijk, ouder gezag.
b) Rechtspersonenrecht (BW2): NV, BV, Stichting, VOF, eenmanszaak Samenwerkingsvormen.
c) Vermogensrecht: vermogen van een persoon, optelsom van alle rechten en plichten (geld).
2. Onder publiekrecht: tussen de staat en burgers.
a) Staatsrecht: bevat regels die betrekking hebben op de organisatie van de staat en zijn organen,
en de bevoegdheden van die organen.
b) Bestuursrecht: regels over het optreden van bestuursorganen tegenover burgers.
c) Strafrecht: geeft aan welke bepalingen strafbaar zijn, wie de dader is, welke straffen erbij horen.
d) Volkenrecht: verhouding tussen staten onderling en staten en volkenrechtelijke instanties.
§ 7 Andere indelingen van het recht.
- Het geschreven recht is vastgelegd in wetten en verdragen.
- Het ongeschreven recht is het gewoonte recht.