RSO20806
Week 1
College 1 Marsden (2003)
College 2 Wiskerke (2004)
Week 2
College 1 Ploeg en Roep (2003)
College 2 Shackleton (2015)
Week 3
College 1 Lang (2010) & Ploeg (2010)
College 2 Torres en Rosset (2014)
Week 4
College 1 Lee (2012) & Opara en Mazaud (2001)
College 2 Wegerif (2014)
Week 5
College 1 Roep (2014)
College 2 Leynseele (2011)
Week 6
College 1 Borras (2013)
College 2 Wiskerke (2016)
,RSO20806 1
Week 1: Ontwikkelingsparadigma’s 3
Marsden (2003): Food, nature and the rural economy 3
Wiskerke (2004): Rural sociology in the Netherlands: Past, present and future 4
Week 2: Plaatseigen ontwikkeling 6
Van der Ploeg en Roep (2003): Multifunctionality and rural development: the actual situation in Europe 6
Shackleton & Shackleton (2015): Not just farming: Natural resources and livelihoods in land and agrarian
reform 7
Week 3: Voedselzekerheid en voedselsoevereiniteit 8
Lang (2010): Crisis? What crisis? The normality of the current food crisis 8
Van der Ploeg (2010): The food crisis, industrialized farming and the imperial regime 11
Torres en Rosset (2014): Food soevereighnty and agro-ecology 13
Week 4: Voedselketens: dynamiek, kwaliteit en duurzaamheid 13
Lee (2012): Global value chains an agrifood standars: Challenges and possibilities for smallholders in
developing countries. 13
Wegerif (2014): Exploring sustainable urban food provisioning: the case of eggs in Dar es Salaam 17
Opara en Mazaud (2001): Food traceability from field top late 18
Week 5: Gemeenschappelijk werken aan ontwikkeling: nieuwe institutionele arrangementen 20
Roep (2014): Raising self-efficiacy and resilience in the Westerkwartier: the spin-off from collaborative
leadership 20
Leynseele (2011): Contested livelihoods at the interface 22
Week 6: de ‘hongerige stad’: nieuwe stad-platteland relaties 23
Borras et. al (2013): The challenge of global governance of land grabbing: changing international agricultural
context and competing political views and strategies 23
Wiskerke (2014): Urban food systems 24
,WEEK 1: ONTWIKKELINGSPARADIGMA’S
Marsden (2003): Food, nature and the rural economy
Het artikel gaat om de verschillende benaderingen over de landbouwproductie. De crisis op gebied van
voedselproductie zal opgelost moeten worden aan de hand van een van de theorieën. Hieronder staat de tabel
die in het artikel weergegeven is.
DE AGRO INDUSTRIËLE BENADERING
Intensieve landbouw
Monocultuur
Modernisatie
Externe input
Grote schaal
Wereldwijde afzet, globaal
Ontkoppeld van plaats
Mechanisatie
Lange voedselketens
Minder arbeidsintensief
Consument en producten vervreemden elkaar
, Technologische hulpmiddelen
Toekomst
Voedsel wordt groot geproduceerd, waardoor kosten en verkoopprijs laag kunnen blijven. Voedsel blijft
dus goedkoop en daardoor voor iedereen toegankelijk.
POST PRODUCTIVISME
Beperkte middelen
Natuur
Recreatie
Cultuurhistorie
Platteland als consumptiegebied
Marginalisatie van de landbouw
Voorziening private en publieke services
Bescherming van natuur en landschap
AGRO ECOLOGISCH
Kleinschalig
Ambachtelijk
Plaats verankerd
Multifunctioneel
Betere voedingswaarden
Duurzaam
Korte ketens
Minder schadelijk
Toekomst
Lokale boeren voor lokale markt
In het Westen heerst het agro-industriële paradigma, ondanks dat het bewust ongewild is. Boeren met een hoge
productie krijgen de meeste subsidie, waardoor deze praktijken wel in stand worden gehouden. Bovendien is de
drempel voor nieuwe boeren op de arbeidsmarkt erg hoog, dit komt door de hoge getale regels waar zij aan
moeten voldoen om legaal te mogen gaan produceren. Hierbij kun je denken aan eisen op gebied van hygiëne.
Overigens zou een combinatie van benaderingen slecht uitpakken: de productie op kleine schaal heeft weinig
toekomst door de concurrentie van grote internationale bedrijven die voortkomen uit de agro-industriële
benadering.
Wiskerke (2004): Rural sociology in the Netherlands: Past,
present and future
Socioloog die zich bezighoudt met de stadslandbouw, voedsel en foodplanning. Rurale sociologie wordt
gekenmerkt door agricultuurwetenschap en de sociale wetenschap. Er zijn verschillende periodes waarin
stromingen binnen de rurale sociologie opkwamen.
Modernisering van de agricultuur en de boeren;
De effecten van de modernisatie kritisch benaderen;
Bekritiseren van het model van moderne agricultuur en
, Ontwikkelen van een ander ontwikkelingsmodel
MODERNISERING VAN DE AGRICULTUUR EN DE BOEREN
Rond de jaren ’50 kwam Hofstee met deze opvatting binnen Wageningen. Dit kwam door de tweede
wereldoorlog, waarna er een nationale landbouw politiek ingevoerd werd. De volgende drie punten zouden
hierdoor in de praktijk gebracht worden:
Zelfvoorziening met lage prijzen voor de consument, toegang voor iedereen.
Verbetering van de export door een hogere productie
Een goed inkomen en sociaal leven voor boeren
Deze structurele ontwikkeling in de landbouw werd mogelijk gemaakt door schaalvergroting, intensificatie,
specialisatie en ‘boerderij simplificatie’, wat inhoudt dat er door herverdeling en herstructurering minder
moederen kwamen, maar de gevestigde boerderijen werden vergroot. Hofstee interesseerde zich in de
motieven van de boeren achter de modernisering. Om dit te onderzoeken zijn de termen ‘traditional cultural
pattern’ en ‘modern cultural pattern’ gebruikt.
DE EFFECTEN VAN DE MODERNISATIE KRITISCH BENADEREN
Rond de jaren ’70 ontstond er een periode van kritiek jegens de modernisering. Er was deze tijd een verschuiving
zichtbaar van de empiricist individualism naar een meer theoretisch gebaseerd institutional sociological
benadering.
De boerderijen waren niet meer eigen baas, want de besluitvorming verschoof naar Technical and
Adminastrative task Environment (TATE) instituties. Deze instituties zijn “the whole of institutions that
increasingly structure and (de)legitimize the magagement of individual farms”.
BEKRITISEREN VAN HET MODEL VAN MODERNE AGRICULTUUR
Er was in de jaren ‘90 kritiek op de rol van actoren en de agency en structuur in de modernisatie. Het zou leiden
tot eenzijdigheid en lokale disconnectie. De landbouw wordt steeds monotoner, nu ook mobilisatie van
grondstoffen, verwerking van grondstoffen en commercialisatie van producten gesplitst is.
De boeren willen actor-oriented process, waarbij boeren eigen zeggenshap hebben en zelf hun eigen boerderij
mogen managen, op basis van enkele vastgestelde criteria. De ambacht terug in de producten, aangezien
modernisatie zou leiden tot eenzijdigheid en disconnectie met het lokale.
ONTWIKKELEN VAN EEN ANDER ONTWIKKELINGSMODEL
Agro industrieel: modernisering, industrialiserng en globalisering zijn hier kenmerkend voor.
Dit betekende in de praktijk dat de productie hoog werd en de waarde van de producten
steeds lager.
Post-productivisme: platteland als ruimte voor productie, maar de natuur moet beschermd
worden.
Duurzame rurale ontwikkelingsmodel: samenbrengen van landschap, natuur, publieke
diensten en voeding. Dit werd bewerkstelligd door multifunctionele landbouw.
Bij duurzame rurale ontwikkeling is er vrijwel altijd sprake van drie begrippen, namelijk regrounding
(herfundering), broeadening (verbreding) en deepening (verdieping). Bij de herfundering kun je denken aan
nieuwe manieren om een eigen kringloop te organiseren, wat je overigens kosten bespaart. Dit betekent dat er
bij die soorten landbouw sprake is van pluri activiteit. Bij verdieping worden producten anders gemaakt, dus niet
meer op grote schaal, maar kleinschalig en biologisch. Door verschillende functies met elkaar te verbinden kun je
verbreding toepassen. Dus bijvoorbeeld de combinatie van voedsel en andere activiteiten op de boerderij.