VU Amsterdam
Indirecte belastingen en internationale handel
2021-2022
1
,Hoorcollege 1
Inleiding Unierecht
8 april 2022
Docent: prof. dr. Simon Cornielje
Te behandelen onderwerpen:
- De EU en haar instellingen
- Unierechtelijke beginselen
- Primair en secundair Unierecht - verordeningen en richtlijnen
- Samenloop met nationale wetgeving en beginselen
Verplichte literatuur
- K. Borchardt, The ABC of European Union Law, EU Book Store. Een exemplaar van dit boekje is
gratis te downloaden via: http://bookshop.europa.eu/en/the-abc-ofeuropean-union-law-
pbOA8107147/
Aanbevolen literatuur
- A.H. Bomer, Unierechtelijke beginselen en BTW (Fed Fiscale Brochures), Deventer: Kluwer 2013,
hoofdstukken 1, 2, 3 en 5.
- S.B. Cornielje, De stap-voor-staprechtspraak van het Hof van Justitie, WFR 2018/127.
Artikelen:
Art 395 lid 1 RL: Lidstaten mogen afwijkend van de RL bepalingen instellen om belastingheffing te
vereenvoudigen of belastfraude- of ontwijking te voorkomen.
Art 3 lid 3 VEU: Doelstellingen EU.
Art 5 lid 2 VEU: De EU kan enkel op platformen spelen waartoe het door de lidstaten bevoegd is.
Art 5 lid 3 VEU: Wanneer de EU wel optreedt, doet het dit op grond van het beginsel van
subsidiariteit.
Art 5 lid 4 VEU: Wanneer de EU wel optreedt, doet het dit op grond van het beginsel van
proportionaliteit/evenredigheid.
Art 26 lid 2 VWEU: Definitie van de interne markt.
Art 30 VWEU: Het verbod op in- en uitvoerrechten of andere heffingen.
Art 34 VWEU: Verbod op kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking.
Art 45 lid 1 VWEU: Vrijheid van werknemers.
Art 49 VWEU: Vrijheid van vestiging.
Art 56 VWEU: Vrijheid van diensten.
Art 107 lid 1 VWEU: Verbod op staatssteun.
Art 110 VWEU: Verbod op hogere heffingen van producten uit andere lidstaten.
Art 113 VWEU: De harmonisatie van indirecte belastingen valt onder de doelstelling van de EU.
2
,Relevante jurisprudentie HvJ
- HvJ 5 februari 1963, Van Gend & Loos, nr. 26/62 (eigen en hogere rechtsorde):
Nederland verhoogde het importtarief voor een goed geïmporteerd vanuit Duitsland. Dit mocht niet
volgens het hof van justitie. Hierin werd benadrukt dat het hof van justitie [of: de Europese Unie?] een
eigen en hogere rechtsorde heeft. Ook werd bepaald dat op het primaire EU recht directe toepassing
rust. Net als in het Costa/ENEL arrest komt het er op neer dat de Europese wet een eigen en hogere
rechtsorde vormt. Kortom: de Europese wet vormt een eigen en hogere rechtsorde, waarbij deze
directe werking op de lidstaten en haar burgers heeft.
- HvJ 15 juli 1964, Costa/ENEL, nr. 6/64 (eigen en hogere rechtsorde):
Een Italiaans energiebedrijf werd genationaliseerd, en een aandeelhouder was boos en weigerde
daarom zijn energierekening te betalen. Het hof van justitie bepaalde dat een Europese wet niet door
een nationale wet overklast kan worden. Bij een confrontatie tussen het Unierecht en het nationale
recht, prevaleert het Unierecht. Het Unierecht heeft een autonoom karakter. Net als in het Van Gend
& Loos arrest komt het er op neer dat de Europese wet een eigen en hogere rechtsorde vormt. Kortom:
de Europese wet vormt een eigen en hogere rechtsorde, welke voorrang heeft op alle nationale wetten
van een latere datum.
- HvJ 1 februari 1977, VNO, nr. 51/76 (directe werking)
Burgers kunnen bepalingen van richtlijnen wel inroepen tegenover hun nationale overheid, ook als de
nationale wetgeving nog niet is omgezet of ingeval de aangepaste nationale wetgeving anders is dan
de richtlijn voorschrijft. Kortom: De RL heeft directe werking wanneer de nationale wetgever een
bepaling onjuist heeft geïmplementeerd.
- HvJ 19 januari 1982, Becker, nr. 8/81 (rechtstreeks beroep richtlijn/cherry picking):
http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00A2F071&cpid=WKNL-LTR-Nav2
Wanneer een richtlijn niet behoorlijk is uitgevoerd, bijvoorbeeld wanneer aan het einde van de
gestelde termijn geen uitvoering is gegeven aan de bepalingen ervan, ontstaan problemen. De
dwingende werking, die aan richtlijnen is toegekend, brengt mee dat de daarbij opgelegde verplichting
door de betrokken personen kan worden ingeroepen. Het nuttig effect zou worden verzwakt, wanneer
een beroep op een richtlijn niet openstaat en de rechter daarop geen acht mag slaan. Het niet (tijdig)
treffen van door de richtlijn voorgeschreven maatregelen kan een lidstaat niet aan zijn burgers
tegenwerpen. Beroep is mogelijk bij bepalingen die inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende
nauwkeurig zijn en wanneer uitvoeringsmaatregelen niet tijdig zijn getroffen. Hetzelfde geldt wanneer
die bepalingen rechten vastleggen die particulieren tegenover de staat kunnen doen gelden. De
conclusie is dat zo's bepaling rechtstreekse werking heeft en aan een belanghebbende een beroep
daarop toekent.
- HvJ 6 oktober 1982, Cilfit, nr. 283/81 (prejudiciële vragen):
3
, Art. 177 derde alinea EEG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat een rechterlijke instantie waarvan
de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, gehouden is een vraag
van gemeenschapsrecht die voor haar rijst, te verwijzen, tenzij zij heeft vastgesteld dat de opgeworpen
vraag niet relevant is of dat de betrokken gemeenschapsbepaling reeds door het Hof is uitgelegd of
dat de juiste toepassing van het gemeenschapsrecht zo evident is, dat redelijkerwijze geen ruimte voor
twijfel kan bestaan; bij de vraag of zich een dergelijk geval voordoet, moet rekening worden gehouden
met de eigen kenmerken van het gemeenschapsrecht, de bijzondere moeilijkheden bij de uitlegging
ervan en het gevaar van uiteenlopende rechtspraak binnen de Gemeenschap. Kortom: Wanneer hoger
beroep bij de nationale rechter niet mogelijk is, moet er een prejudiciële vraag gesteld worden tenzij
de vraag niet relevant is, reeds door het Hof is uitgelegd of dat de juiste toepassing van het
gemeenschapsrecht zo duidelijk is.
- HvJ 26 februari 1986, Marshall, nr. 152/84 (richtlijn in strijd met wet):
- HvJ 8 oktober 1987, Kolpinghuis, nr. 80/86 (richtlijn kan niet bezwarend werken)
1. Een nationale overheid kan zich niet ten laste van een particulier op een bepaling van een richtlijn
beroepen, ten aanzien waarvan de noodzakelijke omzetting in nationaal recht nog niet heeft
plaatsgevonden.
2. Bij de toepassing van zijn nationale wetgeving moet de nationale rechter van een lidstaat deze
wetgeving uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het in art.
189 derde alinea EEG-Verdrag bedoelde resultaat te bereiken, doch een richtlijn kan niet uit zichzelf
en onafhankelijk van een ter uitvoering ervan vastgestelde wet bepalend zijn voor de strafrechtelijke
aansprakelijkheid van degenen die in strijd met haar bepalingen handelen.
3. Voor de hiervoor bij de beantwoording van de vragen gegeven oplossingen maakt het geen verschil
uit, of de voor de lidstaat geldende termijn van de verplichting tot aanpassing van de nationale
wetgeving op de relevante datum nog niet was verstreken.
- HvJ 22 oktober 1987, Foto Frost, nr. 314/85 (nationale rechter niet bevoegd een
gemeenschapshandeling ongeldig te verklaren):
1. De nationale rechterlijke instanties zijn niet bevoegd zelf de ongeldigheid van handelingen van de
gemeenschapsinstellingen vast te stellen.
- HvJ 13 november 1990, Marleasing, C-106/89 (richtlijnconforme uitlegging):
Een richtlijn kan uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren opleggen; bepalingen van een
richtlijn kunnen als zodanig dan ook niet tegen particulieren worden ingeroepen (r.o. 6).
De nationale rechter die kennisneemt van een geschil over een materie die binnen het
toepassingsgebied valt van richtlijn 68/151, is gehouden om zijn nationale recht uit te leggen in het
licht van de bewoordingen en het doel van deze richtlijn, ten einde te voorkomen dat de nietigheid
van een naamloze vennootschap wordt uitgesproken op een andere dan de in art. 11 van de richtlijn
4