SAMENVATTING PROBLEEM 1
Gelezen bronnen:
- Evolutionary psychology H1 (artikel canvas)
- Evolutionary psychology H2 (artikel canvas)
- Biological Psychology James Kalat H4.1
- Biological Psychology Frederick Toates (H2)
- Homology: Why we know a Whale is not a fish Andrew J. Petto & Louise S. Mead (artikel internet)
https://evolution-outreach.biomedcentral.com/track/pdf/10.1007/s12052-009-0183-7.pdf
- Adaption and natural selection George Williams (artikel internet)
https://brandvainlab.files.wordpress.com/2014/11/williams-1966.pdf
1. WAT HOUDT DE EVOLUTIETHEORIE IN VAN CHARELS DARWIN?
De evolutietheorie gaat over veranderingen door generaties of tijd heen. Zo kunnen genen zich
aanpassen aan de omgeving en de evolutietheorie gaat ook over soorten en leven. Verandering
aangedreven kan worden door seksuele selectie en natuurlijke selectie en genetic drift. Doel is altijd
om genen door te geven aan volgende generaties. De drie essentiële voorwaarden van natuurlijke
selectie: variantie, overerving en selectie.
Seksuele selectie: interseksuele en intraseksuele selectie. De drie producten van evolutie zijn
adaptaties, bijproducten en ruis. Een bewijs voor de evolutietheorie zijn de vinken en de motten (zie so
voor nadere toelichting). Fossielen, homologieën, adaptaties.
Voor Darwin waren er theorieën van Cuvier en Lamarck. Lamarck stelde dat er twee hoofdoorzaken
waren waarom soorten veranderen. De eerste is dat ze een natuurlijke drang hebben om zich te
verbeteren. De tweede is dat bepaalde eigenschappen erfelijk zijn. Cuvier kwam met catastrophisme.
Dit houdt in dat soorten uitsterven door een ramp zoals een meteoorinslag en dat soorten daarna
vervangen worden.
Wat is survival of the fittest?
Je hebt classical fitness; 1 op 1 doorgeven. Gaat om het overgeven van genen voor voortplantingen.
Dit gaf echter geen antwoord op de vraag waarom altruïsme (onbaatzuchtigheid) bestaat. Hier gaf
inclusive fitness een antwoord op. Inclusive fitness gaat erover hoe succesvol een dier is in het
reproduceren en dus in het overgeven van genen. Dit heeft niet alleen betrekking op het dier zelf. Een
dier kan ook heel goed zijn in het helpen van andere (bijvoorbeeld familie) en er op die manier voor
zorgen dat zijn genen worden doorgegeven. Het heeft dus een stuk minder te maken met de
eigenschappen die een dier heeft, maar meer met zijn gedrag.
Classical fitness + effecten van gedrag van individu op reproductieproces van familieleden = inclusive
fitness.
Welke misvattingen zijn er over de evolutietheorie?
De evolutietheorie van Darwin gaat ervan uit dat een nakomeling een perfecte mix is van beide
ouders. Dit is echter niet zo, waardoor natuurlijke selectie minder makkelijk verloopt dan Darwin
voorstelt. Daarnaast denken mensen vaak meteen aan dat de sterkte overleeft. Echter zijn er meer
factoren die bepalen of een dier zijn genen over kan dragen of niet. Denk aan seksuele selectie en
‘inclusive fitness’.
- ‘Menselijk gedrag is genetisch bepaald.’ Gedrag wordt voor een groot deel bepaald door je
omgeving en opvoeding. Een voorbeeld is eelt. Dit is niet iets wat volledig vastligt binnen je
genen. Hoeveel je loopt (omgeving) speelt hier ook een belangrijke rol. Een term voor deze
misvatting is genetische determinisme.
, - ‘Als het evolutie is dan kunnen we het niet veranderen.’ Doordat wij kennis hebben van deze
processen kunnen wij ze veranderen. Bijvoorbeeld dat mannen vaak meteen denken dat een
vrouw iets seksueel wil als ze naar het glimlacht, dit is niet zo. Door hier onderwijs over te
geven, leer je mannen dat dit niet zo is. Deze veranderingen zijn niet gemakkelijk, maar het
maak het wel mogelijk.
- ‘Huidige mechanismen zijn optimaal ontwikkeld.’ Doordat het een lange periode duurt voordat
veranderingen zichtbaar worden, zijn wij een optimaal product van generaties terug. Dus niet
passend bij de huidige wereld. Daarnaast zijn wij bijvoorbeeld nog steeds bang voor slangen.
Maar wij blijven niet altijd binnen omdat de kosten hiervan te hoog zijn. Daarom verandert dit
niet met soms een dodelijk bijt tot gevolg.
- Als je een eigenschap niet of minder gebruik dan zal deze minder worden of verdwijnen door
evolutie.’ Dit heeft geen invloed op je genen en is dus niet te overdragen. Het niet gebruiken
van je kleine teen kan er niet voor zorgen dat de kleine teen van je kinderen kleiner wordt.
- ‘Zijn mensen gestopt met evalueren?’ Door medicatie is het in ieder geval minder geworden of
gestopt. Evalueren ligt echter niet alleen aan overleven, ook aan voortplanten. Mensen met
sterkere eigenschappen zullen zich misschien nog wel meer voortplanten.
- Evolutie = verbetering
- Evolutie verloopt niet via een rechte lijn. Veel mensen denken aan een ladder of een lijn bij
evolutie, maar een bosje zou een beter omschrijving zijn.
- Evolutie = langzaam. Dit is niet altijd het geval. Soms kunnen evolutionaire verandering heel
snel plaatsvinden, omdat de omgeving snel verandert of door mutaties.
- Evolutie heeft een doel
Wat zijn homologieën, analogieën en adaptaties?
Homologieën: de structurele overeenkomsten met de voorouders die leiden voor overeenkomsten
tussen organismen. ‘Homologies are those features that are similiar in structure and position in two or
more organisms because these features existed in and were inherited from a common ancestor.’ Niet
alle overeenkomsten gelden dus als homologieën. Alleen de overeenkomsten die te danken zijn aan
dezelfde voorouders.
Analogieën: Kenmerken waardoor het lijkt dat ze dezelfde voorouders hebben, maar dat niet zo is. Dit
zou aan de functie kunnen liggen. Het kan ook zo zijn dat de omgeving dit van ze heeft gevraagd,
externe factoren. Zo kan er gedacht worden dat alles met een vleugel dezelfde voorouder heeft, maar
dit is niet zo. De botstructuren kunnen anders zijn of door omgeving zijn er andere eisen aan de
vleugels.
Adaptaties: geëvolueerde oplossingen/veranderingen voor specifieke problemen die bijdragen aan
het direct of indirect succes voor voortplanten en/of overleven. Williams geeft criteria om te kunnen
bepalen of iets een adaptatie is of niet:
- Betrouwbaarheid: zekerheid dat het evolueert in de gehele normale populatie van een soort.
Een mutatie is dus pas een adaptatie als hij in verdere generaties in doorgevoerd.
- Efficiëntie: een kenmerk moet een probleem oplossen.
- Economie: of het een oplossing is zonder te veel te vragen van een mens of dier.
- Precision: op een bepaalde plek kan een allel zitten die beter is voor de omstandigheden,
maar niet tot uiting kan komen doordat andere allelen op die plek in overvloed zijn.
(https://brandvainlab.files.wordpress.com/2014/11/williams-1966.pdf )
- Hoeft niet per se al vanaf de geboorte aanwezig te zijn. Een voorbeeld hiervan is lopen en
borsten.
,Wat is natuurlijke selectie?
Natuurlijke selectie bestaat uit drie belangrijke componenten: variatie, erfelijkheid en selectie.
Variatie: Organismen veranderen elk van hun componenten. Ieder dier heeft andere vleugels,
snavels, cellen, botten, etc. Variatie is ontzettend belangrijk voor evolutie en is daarom het ruwe
materiaal.
Overerving: Alleen de variaties die door kunnen worden gegeven zijn belangrijk bij evolutie.
Selectie: De dieren met betere variaties, laten ook meer nakomelingen achter, omdat deze betere
variaties ervoor zorgen dat ze beter in staat zijn om nakomelingen te krijgen.
Kortom, natuurlijke selectie houdt in dat dieren die betere eigenschappen hebben, hebben een grote
kans van overleven en dus voortplanten. Dit noem je ook wel differentieel reproductief succes.
Tijdens het voortplanten worden de sterkere eigenschappen doorgegeven. De nakomelingen bezitten
deze sterke eigenschappen en ook voor deze generatie geldt dan dat ze sterkere hun eigenschappen
weer makkelijk door kunnen geven. Doordat overleving hier zo’n belangrijke rol speelde wordt het
soms ook wel overlevingsselectie genoemd.
Uit natuurlijke selectie kunnen drie producten voortkomen:
- Adaptatie: eigenschappen die zijn ontstaan door natuurlijke selectie, omdat het een functie
heeft, bijvoorbeeld de navelstreng.
- Bijproducten: producten die geen functie hebben, maar een bijkomstigheid zijn. Bijvoorbeeld
de navel.
- Ruis: een voorbeeld hiervan is de vorm van de navel.
Wat is seksuele selectie?
Seksuele selectie is het antwoord op de vraag waarom dieren ook eigenschappen ontwikkelen die
niks te maken hebben met overleving of waarom mannelijke en vrouwelijke dieren van elkaar
verschillen, als ze in dezelfde omgeving leven. Waar natuurlijke selectie zich richt op wie er overleeft,
richt de seksuele selectie zich op welke dieren de grootste kans hebben om zich voort te planten.
Intra seksuele competitie: competitie tussen twee leden van hetzelfde geslacht. De eigenschappen
die binnen dit gevecht leiden tot succes, worden doorgegeven aan de volgende generatie.
Interseksuele competitie: degene die eigenschappen beschikken die het andere geslacht
aantrekkelijk vindt, zullen vaker voortplanten dan dieren die dat niet hebben. Dit wordt ook wel ‘female
choice’ genoemd.
Welke bewijzen zijn er voor de evolutietheorie?
- Fossielen: Daarnaast is er bewijs te vinden in de fossielen. Botten van oudere versies waren
niet hetzelfde als de botten van nu. De botten zouden niet verschillen als er geen verandering
was geweest gedurende een langere periode.
- Homologieën: Dezelfde kenmerken die als bewijs gelden dat ze dezelfde voorouders hebben
gehad (botstructuren, organen, vleugels).
- Analogieën
- Selective breeding: Ook bepaalde gedragingen zijn erfelijk, kijk maar naar het fokken van
honden. Daar kunnen honden gefokt worden op agressie of rustigheid.
- DNA: Daarnaast delen mensen en chimpansees 98% van hun DNA, wat wijst op dezelfde
voorouders.
- Embryological devolopment: Een ander bewijs kan worden gevonden in de ‘embryological
development’. Deze ontwikkeling is namelijk hetzelfde, terwijl ze wel verschillend lijken.
, Wat zijn andere oorzaken van evolutionaire veranderingen?
Natuurlijke en seksuele selectie zijn niet de enige redenen van evolutionaire veranderingen. Het kan
ook gebeuren door genetic drift. Dit houdt in dat er random veranderingen plaatsvinden binnen het
DNA van een populatie. Voorbeelden hiervan zijn:
- Founder effect: Mensen gaan zich afzonderen van de rest. Als deze mensen een eigenschap
in het bijzonder met zich meebrengen (bijvoorbeeld veel roodharige) dan heeft dit invloed op
de rest van de populatie.
- Mutatie
- Genetic bottlenecks: Een populatie wordt kleiner door bijvoorbeeld een natuurramp of de
holocaust.
Wat zijn kritieken op de evolutietheorie?
- Religieuze hoek
- Seeding theory: vanuit het zonnestelsel kwamen met een meteoriet verschillende zaden naar
de aarde. Hieruit zijn organismen ontstaan en deze zijn geëvolueerd.
2. HOE WERKT DE OVEREVERING VAN GENEN VOLGENS GREGOR MENDEL?
Gregor mendel zegt dat je de genen in 2 pakketten krijgt van de ouders. Die twee die samenkomen
bepalen je gedrag, in combinatie met de omgeving. Daarvoor dachten ze (o.a. Darwin) dat het een
samengesmolten pakket was.
Het betekent dus niet dat je alle eigenschappen letterlijk overneemt van je ouders. Het gaat erom
welke eigenschappen dominant zijn of juist recessief die bepalen welke eigenschappen jij krijgt. DNA
is opgebouwd uit: Aminozuren en proteïnes. Genotypes gaan over innerlijke kenmerken en zijn alle
erfelijke eigenschappen van een organismen. Fenotypes over uiterlijke kenmerken. Genen zijn
veranderlijk mutaties, epi genetics, verdubbeling/verwijdering.
Er zijn twee speerpunten voor de theorie van overerving: ieder organisme is uniek (variatie) en er
moet sprake zijn van een keuzeproces (selectie).
Elke cel in ons lichaam heeft een celkern, ook wel nucleus genoemd. De celkern bevat het
genetische materiaal van die cel. De verzameling van alle genen vormt het genotypen. Elke cel heeft
een identiek paar van deze genen. Het genotypen vertegenwoordigt een bron van informatie, die
samen met de omgeving de vorm van het organisme bepaalt. Het genotype wordt bepaald bij de
bevruchting. Het is een combinatie aan genen die je van je ouders hebt gekregen en voor de rest van
je leven zult houden.
Een gen bevat de informatie voor 1 erfelijke eigenschap. Een chromosoom kan meer dan duizend
genen bevatten. Genen zijn verantwoordelijk voor het maken van proteïnen. Verschillende
aminozuren bij elkaar vormen samen een proteïne. Genen moeten de aminozuren correct bij elkaar
plaatsen om juiste proteïnen te maken. Proteïnen komen veel voor in ons lichaam en spelen een
belangrijke rol. Genen hebben twee functies:
1. We erven genen van onze ouders en geven deze weer door aan de volgende generaties.
2. Genen zijn verantwoordelijk voor het maken van proteïnen.
In lichaamscellen komen chromosomen in paren voor. De twee chromosomen van het paar zijn
hetzelfde. Doordat de chromosomen paren vormen, vormen de genen ook paren. De informatie voor 1
erfelijke eigenschap is dus twee keer opgeslagen. Het nieuwe genenpaar kan homozygoot zijn. Dat
is als in het genenpaar de genen gelijk zijn. Ze kunnen ook heterozygoot zijn, dan zijn de genen van
het genenpaar niet gelijk. Een gen kan variëren (anders zou iedereen hetzelfde zijn. Eén variant van