Classificatie van resurfacing
Classificatie Peeling
Zeer oppervlakkig • BHA, salicylzuur 10-30%
(stratum corneum • AHA, glycolzuur tot 40%, melkzuur
en enkele lagen eronder) • TCA, 10-20%
• Microdermabrasie
Oppervlakkig • Jessner oplossing
(gehele epidermis) • TCA 25/30%
• AHA glycolzuur 70%
• Microdermabrasie
Middeldiep • Combinaties
(stratum papillaire) • TCA/Jessner
• Glycolzuur TCA
• Laser resurfacing
• Dermabrasie
Diep (Artsen) • TCA 50%
(Tot/in stratum reticulaire) • Phenol
• Laser resurfacing
• Dermabrasie
Week 4
Lesdoelen:
De student kan:
• De student kan bestanddelen van bloed benoemen en beschrijven hoe het
afweersysteem werkt.
• De student kan bacteriële en virale infecties herkennen en omschrijven
• Subleerdoelen:
• De student kan een beschrijving geven van:
• De samenstelling en de functie van bloed
• De bouw en functie van verschillende typen bloedcellen
• De verdediging van het lichaam tegen ziekteverwekkers en kan hierbij
onderscheid maken tussen aspecifieke & specifieke afweer, eerste, tweede &
derde afweerlinie, primaire & secundaire afweerreactie
• De reactie van het lichaam op weefselbeschadigingen
• Ontsteking, besmetting en infectie
, • Verschillende soorten micro-organismen die als ziekteverwekkers kunnen
optreden
• Infiltraat, necrose, pus, abces, sepsis, lymfangitis, lymfadenitis en bacteriemie
• De student kent de huidaandoeningen zodanig dat hij/zij in staat is de
mogelijke verwekker, de klachten & symptomen, de efflorescenties, de
(differentiaal) diagnostiek, en de behandeling van deze huidaandoeningen kan
beschrijven: folliculitis, furunkel, impetigo vulgaris, secundaire bacteriële
huidinfecties (secundaire impetiginisatie), cellulitis, erysipelas, echtyma,
erytrasma, erythema migrans, huidinfectie met HPV, infectie met herpes
simplex virus (primaire infectie en recidief infectie), infecties met het varicellen-
zostervirus (primaire infectie = waterpokken; endogene recidief infectie =
herpes zoster), molluscum contangiosum
Zelfstudievragen
Leg uit wat er in figuur 11.1 (de samenstelling van bloed) uit Martini wordt afgebeeld
en beschrijf de samenstelling van bloed (p 480-481).
Wat zijn de bestanddelen van plasma en wat is hun functie?
Welke 3 groepen bloedcellen zijn er en wat is hun functie in één woord?
1. Welke 3 typen leukocyten zijn er en wat is hun functie?
2. Beschrijf globaal de drie verschillende fasen van de hemostase = bloedstelping
3. Wat is het nut van bloedstelping?
4. Beschrijf het verschil tussen specifieke en aspecifieke afweer (immuniteit).
5. Beschrijf hoe de aspecifieke afweer in het menselijke lichaam plaatsvindt. Maak
hierbij onderscheid in fysieke barrière en de inwendige aspecifieke immuniteit.
6. Beschrijf hoe de specifieke afweer in het menselijke lichaam plaatsvindt en
maak hierbij
7. onderscheid in humorale en cellulaire immuniteit (met de verschillende T-
lymfocyten (cytotoxische, geheugen, helper en suppressor)
8. Beschrijf hierbij het verschil tussen primaire en secundaire immuunreactie.
9. Geef de definitie van een ontsteking, besmetting en infectie.
10. Wat is het doel van een ontsteking?
11. Noem de verschillende verwekkers van infectie en beschrijf de algemene
kenmerken hiervan
12. Noem de verschillende besmettingswegen en licht toe
13. Omschrijf de volgende begrippen: incubatietijd, pathogeen, toxinen,
commensalen, parasieten
14. Beschrijf de vijf groepen oorzaken van een ontsteking en geef bij zoveel
mogelijk groepen een voorbeeld van een oorzaak die je zelf ooit hebt
doorgemaakt.
15. Geef een omschrijving van onderstaande begrippen:
16. Infiltraat, necrose, pus, abces, sepsis, lymfangitis, lymfadenitis, bacteriemie
17. Geef van onderstaande huidaandoeningen aan wat de mogelijke verwekker of
oorzaak is, de klachten & symptomen, de efflorescenties, de (differentiaal)
diagnostiek, en de behandeling zijn.
18. folliculitis, furunkel, impetigo vulgaris, secundaire bacteriële huidinfecties
(secundaire impetiginisatie), cellulitis, erysipelas, echtyma, erytrasma, ,
erythema migrans, huidinfectie met HPV, infectie met herpes simplex virus
(primaire infectie en recidief infectie), infectie met het varicellen-zostervirus
, (primaire infectie = waterpokken, infectie met het varicellen-zostervirus
(endogene recidief infectie = herpes zoster) en molluscum contangiosum
Hoofdstuk 11 en hoofdstuk 14 bekijken
Bloed is een vloeibaar bindweefsel.
Bloed bestaat uit:
Bloedplasma 55%= vloeibare deel
Bloedcellen 45%
Samenstelling van plasma:
-90 % water
-elektrolyten (zijn opgeloste stoffen, zouten, natrium, magnesium, kalium, calcium)
-eiwitten (albumine = plasmaeiwit vervoert andere stoffen zoals hormonen)
-stoffen die tijdelijk in het bloed zitten (glucose, aminozuren, vetzuren, zuurstof)
Hormonen zijn stofjes die worden afgegeven in een bepaald orgaan en kunnen een ander
orgaan stimuleren om een bepaalde functie te doen (zoals hormonen die te maken hebben
met de menstruatiecyclus)
Hfst 11 par 11.2 fig. 11.1 Anatomie en fysiologie
Belangrijkste functie bloed= stoffen door lichaam heen verspreiden.
Kleine organismen hebben geen bloedomloop nodig die volstaan met cel processen om
dingen te verplaatsen diffusie osmose.
Cellen hebben voeding en zuurstof nodig om energie te maken om processen uit te voeren
zoals vervoeren.
Zuurstof wordt vervoerd door de rode bloedcellen.
Bloedcellen:
3 soorten:
• Leukocyten (=witte bloedcellen)
• Erytrocyten (=rode bloedcellen)
• Trombocyten (=bloedplaatjes)
Dit zijn eigenlijk geen cellen, maar afgesnoerde deeltjes van een cel
UITLEG AFWEERSYSTEEM AAN DE HAND VAN FILMPJE JUF DANIELLE
Afweersysteem: de basis - YouTube
Antigenen = lichaamsvreemde stoffen: bacteriën, virussen, parasieten, schimmels etc.
Ons leger is het immuunsysteem met witte bloedcellen, ook wel leukocyten genoemd. Om de
ontsteking te overleven moeten we de verwekker aanvallen door hem te isoleren, inactiveren en
verwijderen. Net zoals het echte leger bestaat het afweersysteem uit verschillende spelers, die
allemaal verschillende functies hebben. Hier komt een overzicht:
Ons afweersysteem kan in 2 categorieën worden verdeeld:
, ASPECIFIEK; SPECIFIEK
Reageren op al het lichaamsvreemde wat Tegen één type antigeen
ze tegenkomen
Bijv. barrières, zoals huid, speeksel en Specifiek wordt opgedeeld in tweeën; Celgemedieerde
maagzuur immuniteit, verzorgd door de T-cellen
Humorale immuniteit, verzorgd door de B-cellen
Maar ook fagocyterende cellen, zoals
macrofagen en neutrofielen
En stofjes zoals cytokinen (interleukines,
interferonen)
Complement systeem
Je hebt een sneetje, de belangrijkste barrièrefunctie is weg – de bacteriën kunnen naar binnen. Het
lichaam begint de tegenaanval voor te bereiden. De doorbloeding neemt toe, dit komt door het
stofje histamine 🡪 hierdoor zullen meer zuurstof – en voedingstoffen vervoerd kunnen worden naar
het ontstekingsgebied. Door de roodheid(rubor), warmte(calor), pijn(dolor) en zwelling(tumor) kan
het ontstekingsgebied niet normaal functioneren (hechten) dit wordt gekenmerkt als een
ontsteking.
De permeabiliteit (toelaatbaarheid) van vaten neemt toe, waardoor belangrijke stoffen naar de plek
van de ontsteking kunnen afreizen.
Het complement systeem wordt geactiveerd. Complement zijn eiwitten die leukocyten aantrekken
tot het ontstekingsgebied 🡪 het is alsof er een alarm af gaat waardoor de cellen weten waar ze zijn.
Ook maakt complement het fagocyteren makkelijker voor de macrofagen en kan het comploment
zichzelf aan het celmembraan van de bacterie hechten en deze kapot maken.
Dan arriveren de eerste leukocyten zoals neutrofielen, dit is een fagocyterende cel; door fagocytose
wordt de bacterie opgegeten en verteerd tot kleine stukjes. Dan komen de macrofagen, dat zijn de
andere fagocyterende cellen die de neutrofielen helpen. De macrofaag leeft langer en kan dus langer
de bacterie tegen houden en de puinhoop opruimen. Hierna gaat die terug naar de bloedbaan
opzoek naar die ene T-cel die geprogrammeerd is om te reageren op dit antigeen.