Opgroeien in het hedendaagse gezin - Gezinspedagogiek - Samenvatting
Hoofdstuk 2 - Het gezin in historisch perspectief
2.2 Gezinshistorische benaderingen en gebruik van historische bronnen
Het onderzoek naar de geschiedenis van het gezin kent drie benaderingen:
1. Demografische benadering - bezig met verzamelen en interpreteren van kwantitatieve,
demografische gegevens. Beeld vormen van de leef-en opvoedingsomstandigheden van ouders en
kinderen.
2. Affectieve benadering - aandacht voor menselijk gedrag en persoonlijke beleving en motieven. Maakt
gebruik van bijvoorbeeld dagboeken, brieven en schilderijen.
3. Historische maatschapijwetenschappen - beschrijft de invloed van sociaaleconomische, cultureel-
maatschappelijke en technologische ontwikkelingen op veranderingen in het gezin.
Belangrijk om rekening te houden met een aantal zaken bij het verzamelen en interpreteren van historische
bronnen: Men moet zich altijd afvragen in hoeverre een bron representatief is.
● In hoeverre geven de bronnen de werkelijke dagelijkse opvoedingspraktijk weer?
● Bronnen kunnen alleen de opvoedingspraktijken van de rijke, intellectuele elite weergeven →
hierdoor is er meer bekend over de elite dan over de armere mensen.
● Er zijn grote regionale verschillen
○ door geografische en geologische verschillen
○ verschillen in gebruiken, wetgeving en culturele gewoonten kunnen zorgen voor grote lokale
verschillen
● Bedenk altijd door wie en met welke bedoeling de bron is opgesteld
● Vaak niet duidelijk of er sprake is van
○ Prescriptie → hoe men geacht werd te handelen
○ Descriptie → hoe er feitelijk gehandeld werd
2.3 Pedagogische stromingen: humanisme, verlichting, romantiek
Humanisme
Doel was de vorming van een universele mens. Humanisten gingen daarbij uit van de vrijheid van de
menselijke wil. De humanistische pedagogiek kenmerkt zich door een individualistische benadering en legden
veel nadruk op leren.
Erasmus kan worden gezien als de vertegenwoordiger van de humanistische pedagogiek. Hij was overtuigd van
een natuurlijk verlangen naar kennis en de maakbaarheid van kinderen. De opvoedingstaak (van zonen, hij had
het niet over dochters) legde hij bij de vader. Deze was verantwoordelijk voor karaktervorming. De taak van de
onderwijzer was ook belangrijk. Hij ging uit van nieuwsgierigheid en intrinsieke motivatie van de leerling.
Erasmus ging ervan uit dat kinderen van nature neigde naar het kwaad, maar een kind kan gevormd en
gekneed worden en dit zorgde voor relativering hiervan.
Verlichting
Gaat uit van de menselijke rede bij het zoeken naar de waarheid. De mens moet vertrouwen op eigen denken
en handelen en het eigen verstand. De mens is volgens de verlichting van nature goed. Bij opvoeding werd
uitgegaan van kennis van de mens, maar er moest ook een duidelijk opvoedingsdoel zijn.
John Locke is een vertegenwoordiger van de verlichting. Hij legde de nadruk op lichamelijke ontwikkeling en
hygiënische verzorging. Het belangrijkste pedagogische uitgangspunt is dat het kind ter wereld komt als een
tabula rasa, een onbeschreven blad. Dit komt overeen met Erasmus’ beeld van een kind als ‘vormeloze klomp’
en met Jacob Cats’ metafoor: ‘Een kind is als een wit papier”.
,Locke was het er niet mee eens dat er aangeboren ideeën zijn of da5t aanleg bepaald hoever iemand het in het
leven kan schoppen. Hij ging uit van het vergaren van kennis door ervaring. Dit maakt het begrijpelijk waarom
zijn ideeën ook buiten de elite aansloegen.
Het onbeschreven blad idee ging vooral over de empirisch verkregen kennis, maar niet over het karakter.
Het doel van opvoeden was volgens Locke het krijgen van vrijheid en zelfbestuur.
Romantiek
Tegenbeweging op de verlichting. Meer nadruk op gevoel en intuïtie in plaats van op rede en ratio. Het volk
was een organische eenheid, in plaats van een verzameling van individuen (dit is bij de verlichting wel zo). Er
was aandacht en waardering voor het kind op zich. Dit idee komt terug bij Jean-Jacques Rousseau. Hij was een
voorloper of vroege vertegenwoordiger van de romantiek. Een kind is volgens hem wel kneedbaar, maar de
opvoeding is door de mens weinig te sturen. Er kon veel misgaan. De taak van de opvoeder beperkt zich tot
het beschermen van het kind tegen de maatschappij, wat negatieve opvoeding wordt genoemd.
De mens is van nature goed. Het maatschappijbeeld is sterk negatief. Rousseau was erg bezig met hoe de
mens kon omgaan met de kloof tussen natuur en maatschappij. Hij kent een sleutelrol toe aan de morele
ontwikkeling. Hij was voor de natuurlijke ontwikkeling van het kind.
Aan Rousseau wordt toegeschreven:
● De ontdekking van de eigen aard van de kinderlijke leefwereld
● De formulering van een opvoeding die de natuurlijke ontwikkeling van het kind volgt
● De erkenning van het kind als een op zich waardevolle persoon
● De cultivering van het gevoel en van de intrinsieke motivatie van het kind
2.4 Invloed van Locke en Rousseau op opvoeding en gezinsleven
De ouder-kind relaties veranderde in de tweede helft van de negentiende eeuw. Door de liberale en
romantische ideeën werden de rollen voor moeders en vaders anders. Locke benadrukt de eigenheid van
kinderen. De opvoeding moet alleen in de goede richting worden gestuurd. Nadruk op intellectuele
ontwikkeling, minder op sociale en morele ontwikkeling.
De romantiek zorgde juist voor een aanvulling op deze verlichtingsideeën. Er moest aandacht komen voor
emotionele ontwikkeling en moeders kregen een grotere rol in de opvoeding. Ouders dienden niet alleen te
disciplineren, maar ook leiding te geven aan het kind. In de middenklasse ontstond het idee dat de moeder
intellectuele en morele opvoeding gaf. In de lagere klasse was dit anders, daar beperkte de opvoeding zich tot
het hoogst noodzakelijke.
Vanaf halverwege de negentiende eeuw ontstaat het huiselijkheid ideaal. De man zorgt voor de inkomsten, de
vrouw verzorgt het gezin. Binnen het gezin was er een toename van individualisme. De machtsverhoudingen
tussen man en vrouw worden in de 20ste eeuw meer gelijk.
De functie van het gezin verandert naar een plek waar aandacht mocht zijn voor emotionele verhoudingen,
huiselijkheid en eigenheid van het kind. Het kind kreeg een centrale positie in het gezin.
De invoeding van de leerplicht en het reguleren van kinderarbeid zorgde ervoor dat de ideeën ook naar de
lagere klasse werden verspreid.
2.5 Start van een gezinshistorisch debat: de zwarte legende
Aries stelde dat een kindertijd voor de 17e eeuw niet bestond. Daarna is er pas aandacht gekomen voor het
kind zijn. Het gezinsgevoel werd verklaard door het wegvallen van grotere familiebanden, waardoor meer
emotioneel geladen relaties mogelijk werden. Er ontstond een stroming die deze ideeën aanging; de zwarte
legende.
,De aanhangers van deze legende stelde dat het kerngezin pas na de vroegmoderne tijd ontstaan is. Er is sprake
van een emotionalisering proces → echtelijke liefde, moederliefde, gezinsgevoel en geborgenheid zijn
moderne sentimenten die pas in de afgelopen eeuwen zijn ontstaan.
Waar baseren de aanhangers van de zwarte legende dit?
● Het weinige rouwen bij het overlijden van kinderen. Pas in de negentiende eeuw wordt de dood van
kinderen genoemd in documenten. Dit wordt gezien als bewijs dat ouders het zich niet konden
veroorloven van hun kinderen te houden.
● Pasgeboren kinderen werden gevoed door een min of voedster. Dit wordt gezien als een aanwijzing
voor onverschilligheid van de ouders.
● Kinderen werden uitbesteed aan voedsters, levend op het platteland. De kindersterfte was hoog
onder de uitbestede kinderen. Ook hieruit zou de onverschilligheid van moeders voor hun kinderen
blijken.
Wat zijn de verklaringen hiervoor?
● Armoede en hoge kindersterfte zou affectieve relaties in de weg hebben gestaan - het ontbreken van
affectie zou zelfs gezorgde hebben voor hogere kindersterfte
● Nadat de economische omstandigheden verbeterde was er plaats voor liefde in het gezin en werd
partnerkeuze bepaald door romantische motieven en niet door zakelijke
● Religieuze invloeden worden ook genoemd als verklaring. De ideeën dat de vader het hoofd van het
gezin is en over het huwelijk an sich, zouden emotioneel geladen gezinsrelaties in de weg hebben
gestaan.
Warme, liefdevolle relaties zijn volgens de zwarte legende pas ontstaan na de verlichting en de industrialisatie.
Er kwam toen ruimte voor de ontdekking van het gezin.
2.6 Reactie op de pessimistische visie: de witte legende
Het kerngezin was er al vanaf de middeleeuwen. Er waren toen als affectieve banden tussen gezinsleden en er
was sprake van emotionele betrokkenheid bij kinderen. Huwelijkskeuze was meestal een initiatief van
jongeren zelf. Er is sprake van een toename en een intensivering van het gevoelsleven en een geleidelijke
ontwikkeling naar het moderne gezinsleven. Hiervoor zijn bewijzen gevonden in egodocumenten (dagboeken,
brieven etc.).
Hoe verklaren de aanhangers van de witte legende de onverschilligheid?
● Emoties binnen het gezin zijn sterk cultuur gevonden. Binnen samenlevingen kunnen grote verschillen
optreden.
● Genre van dagboeken en autobiografieën zouden sterk veranderd zijn - er is sprake geweest van een
verschuiving van zakelijke verslaglegging naar het verwoorden van persoonlijke emoties. Dit is een
verklaring voor het feit dat er in de 16e, 17e en 18e eeuw bijna niet wordt gepraat over rouw na
overlijden.
● De dood van een kind was de wil van God. Het gebrek aan rouw of verdriet is geen bewijs voor
gevoelloosheid, maar voor berusting en ingetogenheid met de dood van het kind.
2.7 Conclusie in het debat tussen zwart en wit
Er is weinig nuance bij de beide legendes. De zwarte legende geloofde teveel in vooruitgangsdenken en heeft
de veranderlijkheid van de mens overschat. Aanhangers van de witte legende onderschatten de mogelijkheden
tot verandering. Over de oorzaken van verandering zijn beide stromingen het deels eens: de economische
uitbreiding in de 16e en 17e eeuw hebben geleid tot individualisering en de ontwikkeling van het kerngezin.
Beide stromingen zijn kort door de bocht.
, 2.8 De mythe van het Europese gezin
Er werd lang aangenomen dat tot aan de industrialisering gezinnen samen leefden in grote familieverbanden,
met veel kinderen en waar de ouders door middel van georganiseerde huwelijken bepaalden wie de
toekomstige partner zou worden. Dit beeld is echter een mythe.
In West-Europa was er al veel vroeger sprake van een kerngezin. Niet meer dan twee generaties woonden
samen en inwoning van personeel of overige familieleden was een uitzondering. Vrije huwelijkskeuze was ook
in de 16e eeuw al mogelijk.
Wat wel klopt is de hoge sterfte in de gezinnen.
Er was sprake van grote regionale verschillen in gezinssamenstellingen, die bepaald werden door onder andere
tradities en erfrecht.
Dat grotere samenlevingsverbanden niet veel voorkwamen in West Europa had verschillende oorzaken:
1. Na het huwelijk gingen mensen zelfstandig wonen (neolokaal vestigingspatroon) → ongehuwden
gingen ook zelfstandig wonen en ouders trokken niet bij kinderen in.
2. Erfrecht → er was sprake van gelijke erving, waardoor het voor alle zoons mogelijk was zich
zelfstandig te vestigen. In Oost-Europa erfde alleen de oudste zoon, waardoor de anderen thuis
moesten blijven wonen.
Verschillen tussen Oost en West Europa
West Europa:
● Gezin werd gekenmerkt door een hoge huwelijksleeftijd
● Kleinere leeftijdsverschillen tussen man en vrouw bij huwelijk
● Huwelijkskandidaten moesten eerst en vooral in staat zijn zichzelf te onderhouden voor ze in het
huwelijk traden
Oost Europa
● Lagere huwelijksleeftijd
● Grotere leeftijdsverschillen tussen partners
● Patrilokaal vestigingspatroon → pasgetrouwde stel ging inwonen bij de familie van de bruidegom.
Vrouwen kregen in West-Europa niet meer dan 5 tot 6 kinderen. Twee redenen hiervoor:
1. De hoge sterfte
2. De hoge huwelijksleeftijd van 28 jaar voor mannen en 26 jaar voor vrouwen
3. Ongeveer 10% van de mannen en vrouwen in West Europa bleef ongehuwd (celibaat)
4. De gewoonte van het geven van borstvoeding, dan wel het uitbesteden van kinderen aan een min.
Het hormoon prolactine wekt de melkproductie op en onderdrukt de ovulatie, waardoor het werkt als
een anticonceptiemiddel.
De balans tussen geboorte en sterfte was min of meer gelijk. Het gebruik van flesvoeding of uitbesteding aan
een min zorgde voor grote zuigelingensterfte.
2.9 Invloed van geboorte en sterfte op gezinsvorming: de demografische transitie
De demografische transitie vertolkt zich in vier fasen:
1. Een hoog geboortecijfer gecombineerd met een hoog sterftecijfer
2. Een hoog geboortecijfer en een dalend sterftecijfer
3. Een dalend geboortecijfer en een laag sterftecijfer
4. Een laag geboortecijfer en een laag sterftecijfer