Leereenheid 1 Inleiding in het goederenrecht
Objectief en subjectief recht
Het objectieve recht wordt gevormd door het geheel van de in de maatschappij geldende
rechtsregels. Een subjectief recht is een recht of bevoegdheid welke door het objectieve recht
aan een rechtssubject is toegekend. Een voorbeeld van een subjectief recht is het
eigendomsrecht. Het eigendomsrecht maakt onderdeel uit van een vermogen; het is daarom
een subjectief vermogensrecht. En alle regels die betrekking hebben op het eigendomsrecht
maken deel uit van het objectieve (vermogens)recht.
Vermogensrecht in enge zin: Een vermogensrecht is een recht dat hetzij
afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht overdraagbaar is, of er
toe strekt de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel
verkregen is in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk
voordeel (art. 3:6 BW).
Vermogensrecht in ruime zin: het objectieve vermogensrecht
Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak
kan hebben (art. 5:1 BW). Eigendom heeft tweeledig karakter omdat tussen de
eigenaar en het object van zijn eigendom (de zaak) een exclusieve
rechtsband bestaat (=subject-object-relatie). De andere kant van de
medaille is dat derden deze rechtsband dienen te respecteren, met andere
woorden de subject-subject-relatie.
Overdraagbaarheid is geen essentialia van het vermogensrecht. Het leeuwendeel van de
vermogensrechten is echter wel overdraagbaar.
Onderscheid goederenrechten en persoonlijke rechten
Onderscheiding tussen goederenrechtelijke rechten en persoonlijke rechten lijkt te doen
vervagen. Dit ´naar elkaar toegroeien´ van het goederen- en verbintenissenrecht wordt ook
wel aangeduid als de relativering van het absolute recht en de verzakelijking
(verabsolutering) van het relatieve recht. Het handelen met iemand terwijl men weet, dat deze
door het handelen een overeenkomst met een ander schendt is in beginsel niet onrechtmatig
jegens die ander. Dit kan echter anders zijn indien er bepaalde omstandigheden zijn de dit
handelen onrechtmatig maken (arrest Pos-van den Bosch).
Voorbeeldbeantwoording goederenrechtelijke verhouding:
Alfred verkoopt zijn horloge aan Berend. Tussen Alfred en Berend is een
koopovereenkomst tot stand gekomen. Dit heeft tot gevolg dat Berend, de
koper, een recht op een prestatie (recht op levering) ten opzichte van
Alfred verkrijgt. Alfred krijgt op zijn beurt het recht op betaling van de
koopprijs ten opzichte van Berend. Deze vorderingsrechten zijn weliswaar
geen ‘goederenrechtelijke rechten’ (ze hebben niet een goed maar een
prestatie tot object) maar het zijn wél vermogensrechten in de zin van
artikel 3:6 BW. En daarmee zijn het tevens rechten in de zin van artikel 3:1
BW en vallen deze vermogensrechten onder de noemer ´goederen´.
Indien Alfred de koopovereenkomst gestand doet en zijn verbintenis
nakomt door het horloge aan Berend te leveren verandert er pas iets in de
goederenrechtelijke verhouding met betrekking tot het horloge. Berend
wordt eigenaar.
1
,Goodwill
Waarom kan de zogenaamde ´goodwill´ niet als een volwaardig vermogensrecht worden
beschouwd? Het is moeilijk voorstelbaar dat het gehele feitencomplex, dat de goodwill vormt,
als eenheid kan worden overgedragen. Met name hierin is de reden gelegen dat men goodwill
niet als een volwaardig subjectief vermogensrecht kan beschouwen. Ook indien men goodwill
toetst aan de andere elementen uit artikel 3:6 BW kan men niet tot een andere conclusie
komen.
Leereenheid 2 Goederenrechtelijke, persoonlijke en kwalitatieve rechten
De rechten die in Boek 5 BW zijn geregeld zijn altijd zakelijk, want deze kunnen slechts op
een (eigendomsrecht van een) zaak (stoffelijk voorwerp) rusten. Het betreft rechten van
eigendom, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal en appartement. Een erfdienstbaarheid (ook wel:
servituut) is bijvoorbeeld een zakelijk recht, omdat het uitsluitend op een onroerende zaak kan
rusten (art. 5:70 BW). Hetzelfde geldt voor het recht van opstal (art. 5:101 BW).
Een erfpachtrecht op een stuk grond rust eigenlijk op het eigendomsrecht van de grond. Het
erfpachtrecht is dus even zakelijk als het eigendomsrecht waaruit het is afgeleid.
Ondererfpacht is dus altijd een zakelijk recht.
Ook in Boek 3 geregelde beperkte rechten, te weten pand, hypotheek, vruchtgebruik en het
recht van gebruik en bewoning, kunnen zakelijk zijn, namelijk wanneer het object van deze
rechten een zaak is. Is het object echter een vermogensrecht dan zijn deze rechten niet-
zakelijk van aard. Omdat deze rechten dus meerdere hoedanigheden kunnen aannemen, zijn
zij in Boek 3 BW en niet in Boek 5 BW geplaatst.
Pand, hypotheek en vruchtgebruik zijn de beperkte rechten op goederen. Deze rechten kunnen
dus zowel zakelijk als niet-zakelijk zijn en zijn daarom in Boek 3 BW opgenomen.
Eigendom van een vordering is onjuist. Moet zijn gerechtigde tot de vordering.
Eigendom kan slechts betrekking hebben op een zaak (stoffelijk voorwerp;
art. 5:2 BW).
Verbandcriterium
Slechts bevoegdheden en verplichtingen die in voldoende verband staan met de
hoofdbevoegdheid of -verplichting − gelet op het karakter van het betreffende zakelijke recht
− hebben derdenwerking. Ook een beding waarbij een bepaalde bestemming van de grond
wordt voorgeschreven staat in voldoende verband met het erfpachtrecht. De consequentie is
dus dat een nieuwe erfpachter die het recht onder bijzondere titel heeft verkregen,
´automatisch´ aan deze verplichtingen is gebonden.
Geestesproduct
Een absoluut recht op een geestesproduct (een idee), bijvoorbeeld een auteursrecht, is een
vermogensrecht en derhalve een goed (art. 3:1 BW). Daar de goederen object van het
goederenrecht zijn is een recht op een voortbrengsel van de geest dat ook.
Goederenrechtelijke rechten zijn absolute rechten op goederen. Een geestesproduct is echter −
op zichzelf beschouwd − geen goed.
Blote eigendom / elasticiteit
2
,Van een minder rigoureuze beschikkingshandeling is sprake wanneer een eigenaar de zaak
(de volle eigendom) niet vervreemdt, maar met een beperkt recht bezwaart. Hetgeen voor de
eigenaar resteert wordt de blote eigendom genoemd. De eigenaar die zijn zaak met een
beperkt recht belast, blijft eigenaar, maar een deel van zijn bevoegdheden worden als het ware
´verdoofd´. De beperkt gerechtigde verkrijgt een zelfstandig recht dat in beperkte mate
soortgelijke bevoegdheden als de eigendom verschaft. Het eigendomsrecht heeft zich als een
elastische bal gedragen: op het moment dat de druk (het beperkte recht) wordt opgeheven,
neemt de bal (het eigendomsrecht) weer zijn oorspronkelijke vorm aan. Om die reden spreekt
men ook wel van de elasticiteit van de eigendom. Deze elasticiteit geldt overigens ook voor
alle andere moederrechten waaruit beperkte rechten zijn afgeleid.
Kenmerken van goederenrechtelijke rechten
droit de suite
droit de préférence
droit de priorité.
De term droit de suite (ook wel: zaaksgevolg, volgrecht) heeft een tweeledige betekenis.
Enerzijds duidt droit de suite aan dat de zakelijk gerechtigde de zaak kan opvorderen waar hij
deze ook mocht aantreffen. In deze betekenis is het droit de suite geen algemeen
goederenrechtelijk, maar een zakenrechtelijk kenmerk. Alleen een zaak (een stoffelijk
voorwerp) kan namelijk worden teruggevorderd (gerevindiceerd) (art. 5:2 BW).
Anderzijds houdt het droit de suite in, dat de beperkt gerechtigde zijn recht op het goed
behoudt, wanneer het goed waarop het beperkte recht rust, wordt overgedragen. Wanneer de
term droit de suite in deze laatste zin wordt gebruikt, spreekt men ook wel van
derdenwerking.
Een persoonlijk recht heeft geen droit de suite (derdenwerking). Het droit de suite houdt onder
meer in dat de zakelijk gerechtigde de zaak, waar hij deze ook mocht aantreffen, kan
opvorderen. Daarnaast heeft het droit de suite (volgrecht) ook betrekking op het betreffende
recht op zich. Hiermee wordt bedoeld dat de rechthebbende zijn recht op het goed behoudt,
ongeacht onder wie het zich bevindt (de zogenoemde ‘derdenwerking’). Dit element van het
droit de suite geldt voor alle goederenrechtelijke rechten, dus niet slechts voor zakelijke
rechten.
Droit de priorité betekent dat het oudere goederenrechtelijke recht in beginsel voor het
jongere gaat. Let op: een erfpachtrecht kan slechts worden gevestigd door
inschrijving van een notariële akte in de openbare registers (art. 3:89 j° 98
BW). De bank kan geen beroep doen op onbekendheid met feiten die door
raadpleging van de registers konden worden gekend (art. 3:23 BW).
Droit de préférence komt aan de orde wanneer een goederenrechtelijk recht botst met een
persoonlijk recht; het goederenrechtelijk recht gaat dan in beginsel voor.
Stelling 1 is juist. Partijen kunnen binnen het dwingendrechtelijk kader van
artikel 6:252 BW persoonlijke verplichtingen in het leven roepen die
derdenwerking hebben.
Stelling 2 is onjuist. Niet alleen zakelijke rechten hebben droit de suite
(derdenwerking), maar ook goederenrechtelijke rechten. Een
hypotheekrecht dat gevestigd is op een erfpachtrecht kan immers worden
ingeroepen tegen derden, bijvoorbeeld schuldeisers van de eigenaar van
de grond, waarop het erfpachtrecht is gevestigd.
3
, Kwalitatieve rechten, verplichtingen en verbintenissen
Een kwalitatief recht is een recht dat in zo´n nauw verband staat met een aan de schuldeiser
toebehorend goed, dat het recht slechts voor de schuldeiser van belang is zolang hij het goed
behoudt. Is er sprake van een dergelijke samenhang dan gaat, wanneer het goed wordt
overgedragen, het (kwalitatieve) recht over op de opvolger onder bijzondere titel (art. 6:251
BW).
Hoofdregel: Persoonlijke verplichtingen (passieve zijde) (actieve zijde – vorderingsrecht wel)
gaan niet over op opvolgers onder bijzondere titel (arrest Blaauboer/Berlips). Persoonlijke
verbintenissen kunnen het eigendomsrecht niet beperken, zodat zij evenmin bij overgang van
dat eigendomsrecht op de nieuwe eigenaar van rechtswege overgaan. Dit is anders indien D
overlijdt en het terrein eigendom wordt van zijn erfopvolger. Persoonlijke verplichtingen gaan
wél over op opvolgers onder algemene titel.
Voorbeeldbeantwoording:
Er is nog één adder onder het gras. Artikel 6:251, tweede lid, BW bepaalt
namelijk, dat 'indien voor een kwalitatief recht een tegenprestatie is
overeengekomen, deze verplichting tot het verrichten van die
tegenprestatie ook overgaat, voor zover deze betrekking heeft op de
periode na de overgang'. Aangenomen mag worden dat het recht op
garantie in de koopprijs is verdisconteerd; deze zou met andere woorden
lager zijn geweest indien er geen garantie was overeengekomen. (Een
gedeelte van) de koopprijs kan dan ook als tegenprestatie in de zin van
artikel 6:251, tweede lid, BW worden aangemerkt. Rest de vraag of de
tegenprestatie 'betrekking heeft op de periode na de overgang'. Dat is niet
het geval.
Kettingbeding
De ´hoofd´verplichting − de prestatie waar het allemaal om te doen is − wordt van ´surrogaat-
derdenwerking´ voorzien door de nevenverplichting. De nevenverplichting houdt namelijk in
dat de schuldenaar de hoofd- en nevenverplichting aan zijn of haar opvolger onder bijzondere
titel zal opleggen. Zo ontstaat een ketting.
Leereenheid 3 Goederen en de onderscheidingen
Kunnen goederen die nog niet bestaan of nog toekomstig zijn, object van het goederenrecht
zijn. In beginsel nee, maar niettemin kunnen toekomstige goederen (niet registergoederen) tot
voorwerp van bepaalde goederenrechtelijke handelingen worden gemaakt (vgl. 3:97 BW).
Bij vorderingen worden het geen toekomstige vorderingen genoemd maar bestaande
vorderingen onder voorwaarde of tijdsbepaling. Huurvorderingen betreffende nog niet
verschenen huurtermijnen zijn geen bestaande vorderingen maar toekomstige vorderingen.
Levering bij voorbaat van een toekomstig goed (bijv. cessie bij voorbaat van een toekomstige
vordering) leidt namelijk slechts tot een overdracht als de vervreemder bij het bestaand
worden van dat goed beschikkingsbevoegd is (in geval van faillissement geen geldige
overdracht dus gevolg is dan dat de vordering in de boedel valt).
Arrest broedeieren: Wat zijn ‘kosten tot behoud’ (art. 3:284, lid 1 BW)? Uitsluitend de
kosten die de schuldeiser heeft gemaakt om de zaak in fysieke zin voor tenietgaan te
behoeden. Onderhoudskosten vallen daar niet onder.
4