Samenvatting literaire stromingen Duits 6V
Weet je het nog? Doe de test!
(Fast alle)Strömungen der Deutschen Literatur bis 1948
1. Zet de stromingen onder elkaar in de juiste volgorde; das Mittelalter: Frühes-, Hohes- und
Spätes Mittelalter staan al aangegeven.
2. Zet waar mogelijk de namen van de dichters, schrijvers bij de juiste stroming(en):
Martin Luther, Andreas Gryhius, Hans Jakob von Grimmelhausen, Gotthold Ephraim Lessing,
Johann Christoph Gottsched, Wolfgang von Goethe, Friedrich Schiller, Joseph von Eichendorff,
E.T.A. Hoffmann, Jacob und Wilhelm Grimm, Heinrich Heine, Georg Büchner, Eduard Mörike,
Erich Maria Remarque, Erich Kästner, Bertolt Brecht, Alfred Döblin, Thomas Mann,
Wolfgang Langhoff, Wolfgang Borchert, Günther Eich.
Opmerking: de stroming 1850 – 1920 is weggelaten
Frühes-, Hohes – und Spätes Mittelalter Wolfram von Eschenbach, Hans Sachs
Romantik …………………………… ……………………………...………….
……………………………...………….
Aufklärung …………………………… ……………………………...………….
……………………………...………….
Renaissance – …………………………… ……………………………...………….
Humanismus - Reformation ……………………………...………….
Sturm und Drang …………………………….. ……………………………...………….
……………………………...………….
Barock …………………………….. ……………………………...………….
……………………………...………….
Junges Deutschland &…………………………….. ……………………………...………….
Biedermeier ……………………………...………….
Trümmerliteratur …………………………….. ……………………………...………….
……………………………...………….
Klassik …………………………….. ……………………………...………….
……………………………...………….
Neue Sachlichkeit …………………………….. ……………………………...………….
……………………………...………….
Drittes Reich …………………………….. ……………………………...………….
……………………………...………….
, Korte samenvatting van bepaalde literaire Strömungen (stromingen)
Kenmerken van de Klassik (1786 – 1805)
1. Er werd verwezen naar de cultuur van de Grieks-Romeinse Oudheid. Schrijvers, zoals
Goethe en Schiller toonden belangstelling voor deze periode.
2. Er wordt in deze periode afgerekend met de verheerlijking van vrijheid, natuur en gevoel
(dit kenmerkte de Sturm und Drang periode). Het nastreven van harmonie en evenwicht
in het leven van de mens. (tussen verstand en gevoel)
3. Centrum van de Klassik tijd en de literaire hoofdstad van Duitsland was Weimar. Daar
woonden Goethe en Schiller.
4. Goethe: een intensieve omgang met kunst en de literatuur van de Klassieke Oudheid,
zouden een positieve bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de samenleving.
5. Belangrijke personen, kunstenaars, schrijvers en dichters: Goethe, Schiller
6. Genres: romans, toneelstukken, gedichten (ballades), volksboeken
Kenmerken van de Romantik (1795 – 1830)
1. Verzet tegen starre regels in de Klassik periode.
2. Sehnsucht = het verlangen naar de verte, naar het onbekende
3. Entgrenzung= vervagen van grenzen→ tussen realiteit en de droombeeld.
4. voorliefde voor het bovennatuurlijke: fantasie, onbegrensdheid (het maken van verre
reizen) en oneindigheid (stappen in het onbekende) voeren de boventoon.
De werkelijkheid en de fantasie werden met elkaar verweven.
Naast de voorliefde voor de schoonheid van de natuur was er ook een grote
belangstelling voor het (Duitse) verleden, vooral voor de Middeleeuwen intuïtie , gevoel
en fantasie zijn veel belangrijker dan de ratio (verstand)
5. romantisch verlangen naar onbekende verre landen, een gevoel van rusteloosheid, het
zich volledig kunnen verliezen in heimwee of dromen.
de opvatting van de kunst (door de ogen van de romantiek)→ de fantasie is de
belangrijkste eigenschap van de mens, de kunst is daardoor een van de wezenlijkste
bezigheden in zijn leven. (schilderkunst: Caspar David Friedrich)→droomlandschappen,
mens staat daarin centraal in zijn eenzaamheid.
6. Verzameling van volksliederen en gedichten →Achim von Arnim, Clemens Brentano
7. door de voorliefde voor het bovennatuurlijke werden daardoor ook sprookjes geschreven,
omdat in sprookjes de ’natuurlijke’ grenzen worden opgeheven.
Er worden twee soorten sprookjes onderscheiden, te weten:
- Märchen: traditionele sprookjes die al jaren – zelfs eeuwen – bestaan en van
generatie op generatie werden doorverteld. Zij zijn in de 19e eeuw opgetekend,
door de gebroeders Grimm
- Kunstmärchen: creaties van dichters/schrijvers; zelf verzonnen sprookjes, de zgn.
Kunstmatige sprookjes: vertelling vol symboliek die niet altijd even eenvoudig te
begrijpen zijn en waarbij de tegenstelling tussen werkelijkheid en fantasie een
grote rol speelt. (→ Ludwig Tieck)
8. Hoffmann →schreef detectiveverhalen, thrillers, griezelverhalen (spannende verhalen
met een slechte afloop)
9. De gebroeders Grimm verzamelden sprookjes en (her)schreven dat in begrijpelijke taal
op: Kinder- und Hausmärchen. Dit volksboek had een grote invloed op de opvoeding van
kinderen. Tevens grondleggers van de Duitse taalkunde. Grondleggers van de eerste
echte Duitse grammatica, werkten aan een Duits woordenboek.
10. Belangrijke personen, kunstenaars, schrijvers en dichters: Joseph von Eichendorff,
Jacob und Wilhelm Grimm, Tieck, von Arnim, Brentano, E.T.A. Hoffman
11. Genres: sprookjes, romans: thrillers, gedichten