1. Tijd van jagers en boeren (prehistorie, tot 3000 v. Chr.)
Tot 1700 v. Chr. Steentijd
14000-8500 v. Chr. Rendierjagers
8500-5000 v. Chr. Bosjagers
5000 v. Chr. Eerste boeren in Nederland (bandkeramiekers)
2500 v. Chr. Hunebedbouwers
1700 v. Chr. Gebruik brons
800 v. Chr. IJzer
5 tot 4 miljoen jaar geleden woonden er mensachtigen in Afrika. De homo erectus ging anderhalf
miljoen jaar geleden naar Europa. Daar werd hij de Neanderthaler. 150.000 jaar geleden kwam ook de
homo sapiens sapiens (de denkende mens van nu) naar Europa, om eten te zoeken. Daarna
verspreidden ze zich. De Neanderthaler stierf toen uit.
Jagers-verzamelaars leefden een nomadisch bestaan omdat ze vanwege de seizoenen steeds
moesten rondtrekken op zoek naar eten. Dat verdertrekken kwam ook door de dieren die verder
trokken. In Zuid-Amerika is een constant groeiseizoen, dus daar hoefden ze niet te trekken en
voorraden aan te leggen.
Eerst waren er rendierjagers, die de rendieren volgden. Ze gebruikten ze voor eten en gereedschap.
Verder gebruikten ze vuursteen, botten en hout. Vuur zorgt voor warmte, eten en afstand van dieren.
Na de IJstijd kwam er bos en dus bosjagers. Er kwamen visrijke meren en daarmee ook vissers.
Jagers hoefden niet meer verder te trekken omdat de dieren dat ook niet deden. In de lente werd
gevist, in de herfst noten en vruchten verzameld en verder het hele jaar gejaagd. Dit heet de
Vlaardingencultuur. Een nieuwe uitvinding was de boomstamkano.
In de Vruchtbare Halvemaan ontstonden de eerste agrarische samenlevingen door natuurlijke
graanvelden. De boeren fokten dieren, maakten meer eten en mensen konden zich specialiseren.
Misschien heeft dit gemoeten omdat de dieren op waren. Handig was dat deze boeren niet meer
verder trokken, veel eten konden maken en zich konden specialiseren, maar er kwamen ziektes door
afvalhopen en de dieren, en de bodem raakte uitgeput.
De eerste landbouwcultuur in Europa was 1000 jaar later de bandkeramiekcultuur. Deze boeren
maakten potten en bekers met versieringen in de vorm van een band. De boeren gingen naar
makkelijk te bewerken lössgrond, wat in Nederland alleen in Zuid-Limburg is.
Later kwam de Trechterbekercultuur, oftewel de Hunebedbouwers. Zij maakten potten en bekers in de
vorm van trechters en gaven ze aan hun doden mee in de hunebedden.
Hunebedden maak je zo: eerst een heuveltje van aarde maken, daar stenen tegenaan zetten (balken,
daarop rollers, daarop steen, dieren die de balken slepen), dan een steen bovenop, dan kieren
dichten met steentjes, dan bedekken met een heuvel.
In het begin werd vooral vuursteen gebruikt. Daar werd naar gegraven en het werd verhandeld. Later
kwamen ook metalen. Eerst koper, maar dat is heel zacht, dus deden ze er tin bij en dan wordt het
brons. Later kwam ook ijzer.
Door grottekeningen, beeldjes en grafgiften denken we dat de mensen religieuze uitingen hadden.
Prehistorie is de tijd waarover geen schriftelijke bronnen zijn. Die tijd is dus voor ieder land anders. De
prehistorie van het Midden-Oosten eindigde 5000 jaar geleden, die van Europa 2000 jaar geleden.
Archeologen brengen bodemsporen in kaart, doen opgravingen en interpreteren deze. Aan de
grondlaag waarin een voorwerp zit, kun je de oudheid bepalen. Van organisch materiaal kun je het
bepalen door de C14-methode, waarbij het gehalte aan radioactieve grondstof wordt gemeten. Hout
kun je zien aan de jaarringen.
2. Tijd van Grieken en Romeinen (oudheid, 3000 v. Chr.-500 n. Chr.)
,750-300 v. Chr. Griekse cultuur
500 v. Chr.-476 n. Chr. Romeinse Rijk
58 v. Chr. Romeinen komen naar Nederland
27 v. Chr. Augustus eerste Romeinse keizer
313 Constantijn geeft christenen vrijheid
391 Christendom enige toegestane godsdienst
400-500 Grote Volksverhuizing
In het Midden-Oosten waren de landbouwsamenlevingen afhankelijk van irrigatie. Daarvoor moesten
de boeren samenwerken. Veel mensen konden zich specialiseren. Om de goden gunstig te stemmen
werden tempels gebouwd. Om grond te verdedigen of veroveren waren soldaten nodig. Bij een
verovering kregen ze slaven. Dit alles moest goed georganiseerd en geleid worden. Zo ontstonden
stadstaten. Er kwam belasting om voor dingen te kunnen betalen en zo kwam het schrift.
In Griekenland kwamen ook stadstaten. Athene viel op door de democratie en filosofie. Er kwam een
basis van wetenschap en geschiedenis.
Rome groeide door veroveringen uit tot een Romeins Rijk. Veel dingen werden overgenomen van de
Grieken, dus het heet een Grieks-Romeinse cultuur. De Rijn was een grensrivier geworden en
daardoor lag Nederland op de grens van het Rijk. Eerst veroverden de Romeinen heel Italië, daarna
alle gebieden rondom de Middellandse Zee en toen gingen ze verder naar het noordwesten. Caesar
Augustus was de eerste keizer. Er kwam stabiliteit en welvaart en het Rijk kreeg natuurlijke grenzen:
in het zuiden de Sahara, in het noorden de rivieren, in het westen de oceaan en in het oosten de
gebergten (Kaukasus).
De Romeinen waren handig met wetten, rechtbanken, legers, wegen, het schrift en het muntenstelsel.
Ook gebruikten ze slaven voor vanalles en nog wat. Steden werden zo gebouwd: een muur om de
stad met torens, poorten en een verdedigingsgracht. Rechte straten en woonblokken. Hoofdstraten
kruisten elkaar op het forum, minstens één tempel en een basilicum. Buiten de stad thermen, een
arena. Bij grote gebouwen werden boogconstructies gebruikt voor het besparen van materiaal en
stevigheid.
Bij troonswisseling brak vaak een strijd uit. Hoge militairen vonden zichzelf een geschikte keizer, maar
waren dat niet. Maar vooral de Grote Volksverhuizingen zorgden voor de val van het Romeinse Rijk.
Door klimaatverandering kwamen de Hunnen naar het westen en ze namen andere volken mee. Ze
kwamen naar de grenzen van het Romeinse Rijk. Om die te beschermen moesten de legers groter en
dat kostte teveel geld. Het Rijk werd gesplitst in een West- en Oost-deel. Volkeren trokken in het
West-Romeinse deel, waarna het ophield te bestaan in 476. Het Oost-Romeinse deel, met
Constantinopel als hoofdstad, eindigde in 1453 door de Turken.
Rond 58 v. Chr. kwamen de Romeinen bij ons. Hun invloed was niet heel groot omdat we aan de rand
van hun gebied zaten. Na 400 jaar gingen ze weg en spoelden rivieren hun forten weg. Ter
versterking van de grens, de Rijn, werden erlangs forten en wachttorens gezet, met daartussen
wegen. Wat nu Nijmegen is was eerst een grote legerplaats.
Soldaten werden voor het vechten goed gekleed en getraind. Ze leerden te vechten in gesloten
formaties, wat de vijand niet verwachtte. Na hun diensttijd kregen ze een stuk grond.
Ten noorden van de Rijn was de invloed ook merkbaar, doordat mannen in het Romeinse leger
gingen of handelaren dingen meebrachten.
Veel Bataven werden Romeinse hulpsoldaten. In 69 kwamen de Bataven samen met andere
Germaanse stammen in opstand tegen de Romeinen. De opstand werd met moeite bedwongen.
De Romeinen namen de goden van de Grieken over, maar gaven ze andere namen. Ze hadden
moeite met de joden en christenen. De joden werden verdreven, de christenen vervolgd. Toen
Constantijn zich bekeerde werd het christendom de enige toegestane godsdienst. Rome werd een
belangrijk punt van het christendom vanwege de Paus.
, Belangrijke erfstukken van het Romeinse Rijk zijn de kalender, het alfabet en het christendom.
3. Tijd van monniken en ridders (vroege middeleeuwen, 500-1000)
500 Clovis eerste christelijke koning van de Franken
632 Dood Mohammed
695 Komst Willibrord in Utrecht
600-700 Islam verovert Midden-Oosten, Noord-Afrika, Perzië en Spanje
754 Bonifatius vermoord
690-840 Invallen van Vikingen
800 Karel de Grote keizer
900-1100 Romaanse kunst
Boeren hadden bescherming nodig. Leenheren boden die in ruil voor een deel van de oogst en
diensten. Maar de boeren werden een soort bezit van de heren en dus eigenlijk slaven. Ze heetten
horigen.
Er waren drie standen: geestelijken, adel en vrije boeren. Bisschoppen konden alleen van adel zijn en
vrije boeren konden priester worden. In het Westen en Noorden stond het land vaak onder water,
waardoor landheren weinig grip op de boeren konden krijgen en die dus echt vrij bleven. De boeren
moesten hun boerderijen op kunstmatige heuvels (terpen) bouwen.
Er was geen goed geldsysteem meer en zo kwam het leenstelsel. Hierbij gaf de koning (leenheer) een
stuk land in bruikleen aan trouwe dienaren (leenmannen), in ruil voor advies en militaire dienst. De
leenmannen leenden het land op hun beurt weer aan anderen, alsof ze zelfstandig waren.
Rond 650 ontstond er een nieuwe handelsstad: Dorestad (Wijk bij Duurstede). De stad lag over een
lengte van drie kilometer langs de Rijn. De afstand tussen de woningen en de rivier werd steeds groter
doordat de loop van de Rijn zich verplaatste. De stad werd een belangrijke internationale haven, maar
verdween op een gegeven moment. Dat kan door Noormannen zijn gekomen, maar daar is geen
bewijs voor. Het kan ook zijn dat de afstand tussen de woningen en de Rijn te groot werd.
Bij de Grote Volksverhuizing veroverden de Franken grote delen van West-Europa. De bekendste
vorst was Karel de Grote. Na hem viel het Frankische Rijk uit elkaar.
In 500 stichtten de Franken een rijk. Door Karel de Grote werd het heel groot. In 800 werd hij keizer.
Zo werd hij gezien als de beschermer van het christendom en hij trad in de voetsporen van de
Romeinse keizers. Het was een efficiënt bestuur met belastingen in natura die hij ophaalde bij
paleizen. Hij stimuleerde onderwijs aan edele kinderen. Het Rijk had de volgende (huidige) landen:
Frankrijk, België, Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Italië, delen van Midden-Europa.
In 843 verdeelde Karel zijn rijk over zijn drie zonen: West-, Midden- en Oost-Frankische Rijk. Vanaf
925 was het Nederlandse gebied deel van het Duitse Rijk. Het leenstelsel in het Frankische Rijk had
grote gevolgen voor de ontwikkeling van het latere Duitse Rijk. Dat bestond uit allemaal kleine
staatjes. Keizers probeerden dit uit te laten sterven door bisschoppen een rol te geven; zij konden
geen wettelijk erkende kinderen krijgen om het land te laten erven. Maar de paus hief het recht tot
benoeming van bisschoppen op.
Rond 1000 kwam het ridderschap: gewapende ruiters in dienst van een vorst, door een opleiding.
Na de dood van Karel de Grote in 814 begon het verval van het Frankische Rijk. De Noormannen
(Vikingen) gingen roven. Ze kwamen uit Zweden, Denemarken en Noorwegen per schip. Op sommige
plekken stichtten ze koloniën: Engeland, Normandië, IJsland, Groenland.
Na het Romeinse Rijk was er bijna geen christendom meer, alleen in Ierland en delen van Engeland.
In 695 kwam de missionaris en bisschop Willibrord in Utrecht mensen bekeren, maar dat lukte amper.
In 754 werd de missionaris Bonifatius die hetzelfde kwam doen, vermoord door Friezen.
De Frankische koning Clovis was rond 500 bekeerd en legde het christendom op aan het volk. Zo
wilden ze eenheid scheppen. Dat werd een succes en priesters kregen veel invloed op het leven.
Monniken leefden afgelegen en verrichten verschillende taken; van werken op het land tot het geven
van onderwijs. Omdat ze konden schrijven speelden ze een belangrijke rol bij het landbestuur.