Begrippenlijst
Als opvoeden niet vanzelf gaat: Pagina’s 17-32.
Orthopedagogiek
De wetenschap die zich in onderzoek en theorievorming richt op de beschrijving van de aard en de
achtergronden van het ontstaan van opvoedings-, ontwikkelings- en schoolproblemen bij kinderen
en jeugdigen, met het oog op onderkenning, behandeling en preventie.
Of: de leer van het rechtzetten van dingen die bij kinderen scheef zijn gegroeid
Opvoeden
Lichamelijk en geestelijk vormen; grootbrengen
(Te eenzijdig beeld)
Opvoeden, de Winter
Het gaat om complexere zaken: de vorming van persoonlijkheid, het ontdekken van identiteit en de
zin van je bestaan, en je plaats in cultuur en samenleving. Hierbij zijn wijsheid en gezag, geduld,
moed en ervaring belangrijker dan simpele conditioneringsprincipes.
Opvoeden, Kok
Het in relatie staan van opvoeder(s) en opvoedeling(en), waarin de opvoeder zich als persoon, als
zijn wijze van mens-zijn presenteert, een klimaat creëert dat persoonlijkheidsgroei bevordert en
leefsituaties zo hanteert dat deze optimale kansen bieden voor zelfontplooiing.
Opvallend in deze definitie: er wordt geen resultaat van opvoeding aangegeven.
En: samen op weg zijn zonder te weten waarheen.
Ontwikkelen eigenheid, Kok
Je wordt geboren met een ‘startpakket’ waarin ontwikkelingsmogelijkheden zitten. Deze ontwikkel
je in interactie met de omgeving (ontwikkeling van eigenheid).
Het opvoedingsproces draagt eraan bij dat deze eigenheid tot ontplooiing komt. Dit proces
verloopt beter naar de kansen die hem geboden worden. En de mate waarin ouders in staat zijn
om sensitief en responsief te reageren op wat het kind ‘vraagt’.
Relatie, Kok
De relatie is de basis van het opvoedingsproces; zonder relatie is opvoeden niet mogelijk.
Opvoedingswaarden, Pels et al.
Autonomie = zelfbepaling en zelfstandigheid (belangrijk in westerse samenleving)
Conformiteit = aanpassing aan de eisen van de omgeving (niet-westerse samenleving)
Pedagogische Civil Society, De Winter
De invloed van de sociale kwaliteit van een wijk en sterke sociale netwerken, waarin ook anderen
dan de ouders zich verantwoordelijk voelen voor het opgroeien van jeugdigen.
Als opvoeden niet vanzelf gaat: Pagina’s 177-192.
Systeemtheorie
Deze theorie bestudeert het individu in relatie tot zijn omgeving (en gaat daarbij uit van
circulaire verklaringsmodellen in tegenstelling tot lineaire oorzaak- gevolgmodellen). Men
gaat ervan uit dat het gedrag van een kind verklaarbaar is vanuit de context waarbinnen
het zich ontwikkelt.
Maar ook andersom: het gedrag van het kind maakt dat de omgeving er op een bepaalde
manier op reageert.
Gezin is systeem
Een gezin bestaat uit verschillende gezinsleden. Zij zijn allemaal onderdelen van het
(gezins)systeem. Als één onderdeel beweegt, bewegen de anderen allemaal mee.
,Systeemtheorie (Nabuurs)
Kernpunten:
1. Een systeem bestaat uit verschillende delen die onderling samenhangen en elkaar
wederzijds beïnvloeden. Als er in een deel iets veranderd, zullen er als gevolg
veranderingen in andere delen plaatsvinden.
2. Systemen kun je zien als zichzelf handhavende eenheden, die voortdurend in een
wisselwerking staan met hun omgeving.
3. Een systeem stemt zich voortdurend af op de omgeving en is in een dynamisch
evenwicht met die omgeving.
4. Systemen hebben het vermogen om zichzelf te besturen en te reproduceren.
Bliksemafleider
Gedragsproblemen kunnen bijvoorbeeld de functie hebben om het voortbestaan van het
systeem te garanderen. De bliksemafleider is de rol om de aandacht af te leiden van de
spanning tussen ouders, omdat die zich bezig moeten houden met hem. Het doel hiervan
is dan te zorgen dat de ouders bij elkaar blijven.
Coalitie
Een subsysteem van twee of meer leden van het systeem met gemeenschappelijke
intenties en belangen en gemeenschappelijke inspanningen om die te verwezenlijken.
Subsysteem
De onderdelen in een systeem waar meer informatie- uitwisseling onderling is. Die vormen
samen een subsysteem.
In een gezinssysteem zijn er altijd twee subsystemen: ouders en kinderen.
Parentificatie / geparentificeerd kind
Kinderen die bij het ouderlijk subsysteem gaan horen of er zelfs boven gaan staan. Zij nemen de
ouderpositie over of worden in die positie gedrongen. Dit kan een gezonde ontwikkeling in de weg
staan.
Open systeem
Er is wisselwerking met de omgeving.
(Sociale systemen zijn dus bijvoorbeeld open systemen.)
Kluwengezin, los-zand gezin
Kluwengezin = Het gezin is sterk naar binnen gericht en er is weinig uitwisseling van
informatie met de buitenwereld.
Los-zandgezin = Te weinig grenzen met de omgeving, het systeem gaat er als het ware
helemaal in op, waardoor het zelf bijna geen reden van bestaan meer heeft. Weinig
structuur, weinig regels en iedereen komt en gaat wanneer het uitkomt.
Gezinstaken, Baartman & Dijkstra
- Huishouding (financiën, regelmaat, hygiëne, voeding);
Een positie handhaven ten opzichte van de maatschappelijke omgeving (zoals omgang met
familie en buurt, contact met school);
- Welzijn en ontwikkeling van de afgezonderde gezinsleden (omgaan met specifieke
kenmerken van gezinsleden);
- Relatie tussen de partners (omgaan met spanningen);
- Opvoeding (pedagogische vaardigheden en problemen op dit gebied).
Ouder, Van der Pas
Een persoon met een besef van onvoorwaardelijk en tijdloos verantwoordelijk-zijn voor een
kind.
Onderscheid besef van verantwoordelijk zijn en verantwoordelijkheid
Verantwoordelijkheid: Je moet voor je kind zorgen, je hebt er de verantwoordelijkheid voor.
Verantwoordelijk-zijn: De binding die een ouder aangaat met het kind. De ouder kan niet meer
, onverschillig staan tegenover het kind, wat er ook gebeurt. Verantwoordelijkheid kan fout gaan,
verantwoordelijk-zijn is er altijd.
Gebieden van verantwoordelijkheid, Van der Pas
Drie gebieden van verantwoordelijkheid:
- Biologische verantwoordelijkheid (verantwoordelijk voor zorg en bescherming)
- Maatschappelijke verantwoordelijkheid (het zedelijk en lichamelijk welzijn van het kind)
- Juridische verantwoordelijkheid (aansprakelijk voor het kind)
Illusie van maakbaarheid
Het idee dat uiteindelijk alles weer goed komt als iemand daar maar genoeg zijn best voor
doet. Positief aan ‘maakbaarheidsdenken’: de nadruk ligt op wat mogelijk is en niet op wat
niet mogelijk is. Nadeel: de dwang om gebruik te maken van de mogelijkheden, terwijl ze de
beperkingen niet altijd weg zullen nemen.
Linear denken
Oorzaak-gevolg denken Voorbeeld van lineair denken uit de illusie van maakbaarheid: ‘als ik
geen postnatale depressie had gehad, was mijn kind nu vast niet zo angstig geweest’De
illusie over de maakbaarheid lijkt vaak tot dadendrang, gebaseerd op de lineaire gedachte:
‘als ik niet hard werk aan het probleem, is het straks mijn schuld als het niet goed gaat’.
Denk in buffers: Pagina’s 11-19
Basisgedragingen/ opvoedkundige handelingen
Timen en doseren
Buffeprocessen
Solidaire gemeenschap
Sociaal netwerk, goede taakverdeling
Metapositie
Goede ouderervaringen
Omstandigheden van ouderschap
Als opvoeden niet vanzelf gaat: Pagina’s 25-32.
Orthopedagogiek, definitie
De leer van het rechtzetten van dingen die bij kinderen scheef zijn gegroeid.
POS, Ter Horst
Een situatie tussen opvoeders en kind, die als nagenoeg perspectiefloos ervaren wordt en waarbij
men er niet meer in slaagt om die situatie perspectief biedend te maken zonder hulp van buitenaf.
Orthopedagogisch werkterrein
In de omschrijving van de POS zijn alle componenten te vinden die te maken hebben met het
orthopedagogische werkterrein:
- Het kind met een specifieke vraagstelling;
- De opvoeder die zoekt naar een betekenis achter het gedrag van het kind. En die probeert
daar een pedagogisch antwoord op te geven.
- Situatie met ‘handelingsverlegenheid’ bij de opvoeders. En ook hebben andere
personen en/of factoren uit de omgeving invloed op de opvoeding.
Als opvoeden niet vanzelf gaat: Pagina’s 156-163
De negen criteria van Rutter ernst probleemgedrag
Of gedrag wel echt ernstig is of dat het waarschijnlijk weer voorbijgaat, kan worden
ingeschat aan de hand van negen criteria:
1. Leeftijdsadequaat: past het bij de leeftijd? Hoe erg wijkt het af van de norm?
2. Duur van het probleemgedrag
3. Omstandigheden: zijn er omstandigheden die zorgen dat het gedrag wordt versterkt?
, Zo niet? Dan is het ernstiger.
4. Sociaal-culturele setting: past het gedrag in de (sub)cultuur? Zo niet? Dan is het
problematisch.
5. Hoeveelheid en frequentie van de problemen
6. Type problemen en de mate van vóórkomen van die problemen in de populatie
7. Intensiteit van de problemen
8. Verandering van het gedrag: als er geen aanleiding is/de problemen zijn onverwachts,
dan wordt het als ernstiger gezien.
9. Situatiegebondenheid: komt het in een of meer situaties voor? Hoe meer situaties, hoe
ernstiger het gedragsprobleem.
Classificatiesystemen
Classificatie: gedragskenmerken/-problemen worden gerangschikt. Zo kun je beter zien waar
het probleem/de afwijking in de opvoedingssituatie zit, etc. Als je dat weet, kun je kijken
waar aanpassingen of een behandeling nodig is.
Categorale benadering
1. Categorale benadering (in welk hokje past hij?)
- Toegepast in de DSM. Hierin is vastgesteld hoeveel observeerbare gedragskenmerken
aanwezig moeten zijn om te kunnen zeggen dat er een specifieke stoornis is.
- A-theoretisch: alle disciplines moeten zich erin kunnen vinden, maar niet verklaarbaar
uit theorie.
- Empirisch en biologisch van aard: stoornis gekoppeld aan (neuro)biologische processen die
je vooral aan gedrag kunt zien.
- Nadeel: erg afgebakend. Er is geen andere variatie mogelijk en zo afgebakend is het bij
een mens niet. In deze benadering: je hebt een stoornis wel of niet. Heel zwart- wit.
- Ander nadeel: als je niet genoeg criteria hebt, heb je de stoornis volgens deze
classificering niet, terwijl je wel problemen ervaart. (onderclassificeren) Classificatie
(categorale benadering) van een stoornis zegt niets over het ontstaan van de
problematische opvoedingssituatie.
- DSM-IV-TR: meer-assig classificatiesysteem waarin men de cliënt op vijf gebieden kan
beschrijven.
- DSM-5 meer dimensionaal dan DSM-IV minder zwart-wit.
Dimensionale benadering
- Ervanuit gaand dat er meerdere dimensies zijn (glijdende schaal tussen ‘gezond’ en
‘ziek’)
Sprake van een mate waarin iemand een stoornis heeft.
- Uit systematisch verzamelde gegevens worden uiteindelijk kenmerkende factoren
gehaald. Die worden in clusters of dimensies geplaatst.
- Internaliserende gedragsproblemen (zichzelf teveel onder controle angst,
verlegenheid, depressie) Externaliserende gedragsproblemen (zichzelf te weinig
onder controle agressie, liegen, hyperactiviteit, etc.)
- Vragenlijsten kunnen worden ingevuld. Wel subjectief, want het is ingevuld vanuit de
beleving van degene die hem invult (kind, ouder, juf). Wel hoge betrouwbaarheid en
validiteit.
- Child behavior checklist (CBC)
- (Er wordt geluisterd naar verhalen en belevingen van ouders, kind en eventuele derden.
Aan de hand daarvan kan er bijvoorbeeld verder diagnostisch onderzoek gedaan worden.
En dat dan aan de hand van categorale of dimensionele benadering. )
Ontwikkeling van een kind afhankelijk van een aantal factoren
- Hoe de opvoeder in relatie staat met het kind;