WEEK 1 ALGEMENE INLEIDING, FORMEEL BELASTINGRECHT EN
LOONBELASTING
OPGAVE 1.0: BELASTINGSYSTEEM NEDERLAND
In de jaarlijkse Miljoenennota staan de verwachte inkomsten en uitgaven van
Nederland. Het jaarlijkse Belastingplan bevat de voorgestelde aanpassingen in fiscale
wetgeving.
A. Wat zijn de functies van belastingheffing? Motiveer uw antwoord.
- Budgettaire functie; belasting wordt geheven ter financiering van
collectieve voorzieningen.
- Instrumentele functie; inzet van belastingheffing en wetten om gedrag
te sturen (stimuleren/afstraffen). Voorbeeld investeringsaftrek en accijns
op tabak.
B. Wat zijn de belangrijkste – in termen van opbrengst – Nederlandse
heffingen? Motiveer uw antwoord.
Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting,
dividendbelasting. Deze belastingen brengen meer op dan de gemeentelijke
belastingen zoals hondenbelasting.
OPGAVE 1.1: FORMEEL EN MATERIEEL BELASTINGRECHT
Jan Geluk wint in een casino met een kansspel een omvangrijk geldbedrag. Hij vraagt
zich af of hij over dit bedrag belasting verschuldigd is.
A. Behoort dit vraagstuk tot het formele of het materiële belastingrecht?
Motiveer uw antwoord.
● Materiële belastingrecht: ziet op de totstandkoming van materiële
belastingschulden ingevolge de heffingswetten (inkomstenbelasting,
omzetbelasting, hondenbelasting, enz.).
● Formele belastingrecht: heeft onder meer betrekking op de wijze van heffing,
informatie- en administratieverplichtingen van belastingplichtigen, controle,
navorderen, en naheffen door de Belastingdienst, bezwaar, beroep,
rechtsvinding, bestuurlijke boeten, algemene beginselen van behoorlijk bestuur
en internationale rechtsbescherming.
● Dit vraagstuk behoort dus tot het materiële belastingrecht. Want Jan vraagt zich
of hij het subject is
● Anders gezegd:
● Materieel vs formeel =wanneer wordt geheven -vs- hoe wordt geheven?
In februari dit jaar verricht Jan buiten zijn dienstbetrekking enkele werkzaamheden.
Het bedrag dat hij hiervoor ontvangt, is belast met inkomstenbelasting. In juni volgend
,jaar zal de inspecteur de aanslag inkomstenbelasting opleggen.
B. Op welk moment ontstaat de materiële belastingschuld en op welk moment
ontstaat de formele belastingschuld? Motiveer uw antwoord.
● Materiële belastingschuld: Belastingschulden ontstaan voortdurend doordat
zich bij belastingplichtigen op enig moment dan wel door tijdsverloop
belastbare feiten voordoen. Dus op het moment dat hij de inkomsten ontvangt.
Het bedrag is alleen nog niet afdwingbaar, daarvoor moet het geformaliseerd
worden. Conclusie: dus op het moment dat het belastbaar feit zich voordoet.
● Formele belastingschuld: Door formalisering, bijvoorbeeld in aanslag, wordt de
reeds bestaande materiële belastingschuld vastgesteld en ontstaat voorts een
afdwingbare betalingsverplichting. Conclusie: dus op het moment de materiële
belastingschuld is geformaliseerd
OPGAVE 1.2: BEZWAAR EN BEROEP
Ronald Vink krijgt een aangiftebiljet inkomstenbelasting omdat hij in loondienst heeft
gewerkt. Vink weet dat zijn werkgever aan de belastingautoriteiten heeft doorgegeven
dat hij € 50.000 heeft verdiend. De werkgever heeft namelijk over dit bedrag al
loonbelasting ingehouden en afgedragen. Omdat Vink verder niets aan de gegevens van
zijn werkgever heeft toe te voegen, werpt hij de aangifte bij het oud papier.
A. Is dit terecht? Motiveer uw antwoord.
Nee, loonbelasting is een voorheffing van de inkomstenbelasting. Als
werknemer wordt de loonbelasting al betaald via de werkgever. Wanneer je dan
inkomstenbelasting moet doen, kan je aangeven dat je al loonbelasting hebt
betaald. Dit bedrag wordt dan afgetrokken van het totaalbedrag wat je nog als in
inkomstenbelasting zou moeten betalen, vaak blijft er dan niet veel meer over.
Daarnaast vallen eventuele fooien ook in de inkomstenbelasting, deze vallen
niet in de loonbelasting.
Als je dan als Vink zijnde de inkomstenbelasting aangifte weggooit dan is je
aangifte niet volledig.
Daarbij volgt uit 8 AWR: als je een uitnodiging krijgt, dan ben je verplicht om
aangifte te doen. Vink mag dus niet zomaar die uitnodiging weggooien.
De inspecteur is teleurgesteld dat Vink zijn aangiftebiljet niet heeft teruggestuurd. Na
twee jaar wachten heeft hij nog steeds geen aangifte van Vink ontvangen. Omdat de
inspecteur zonder aangifte van Vink niet over alle gegevens beschikt, besluit hij dan
maar een slag te slaan naar het volledige inkomen van Vink. De inspecteur legt een
aanslag op naar een inkomen van € 200.000.
B. Is dit terecht? Motiveer uw antwoord.
● Art. 6 AWR; de aangifte moet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden
gedaan.
● Art. 8 AWR; Vink is gehouden om de inkomstenbelasting te doen.
● Art. 11 lid 2 AWR → inspecteur kan bij het vaststellen van de aanslag van de
, aangifte afwijken en ambtshalve vaststellen.
● Lid 3 → moet binnen drie jaar gebeuren.
● Conclusie: Inspecteur is gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur, dus het bedrag moet wel in verhouding staan met wat kan worden
verwacht afhankelijk van de feiten van het geval. De aanslag van € 200.000 is
dan ook onterecht.
Als Vink de aanslag ontvangt, schrikt hij zich een hoedje. Het inkomen waarop de
inspecteur zich baseert is immers veel te hoog.
C. Wat kan hij doen? Motiveer uw antwoord.
awb art. 7:1 lid 1 → je mag bezwaar maken als je ook beroep mag instellen
awb art. 8:1 lid 1 jo art. 26a lid 1 sub a → alleen belanghebbende beroep instellen,
tegen een aanslag en een voor bezwaar vatbare beschikking.
Wat is de termijn?
- Dus Vink kan bezwaar indienen
- 6:7 termijn is 6 weken
Wanneer gaat termijn in?
- 22j AWR is afwijking van 6:8 Awb → termijn gaat in dag na aantekening van
de aanslag
- Niet op tijd = niet ontvankelijk
De hoge aanslag heeft bij Vink strijdlust opgewekt. Snel dient hij een bezwaarschrift in
bij de inspecteur, waarin hij stelt dat het inkomen waarop de aanslag is gebaseerd, veel
te hoog is. Tevens nodigt hij de inspecteur uit het bewijs te leveren van dit hoge
inkomen. ‘Zonder bewijs van dit hoge inkomen’, zo redeneert Vink, ‘zal geen rechter
van de juistheid van deze schatting uitgaan’.
D. Is deze opvatting juist? Motiveer uw antwoord.
Hoofdregel wie stelt bewijst, maar art. 25 lid 3 AWR zegt dat de aanslag wordt
gehandhaafd, tenzij is gebleken dat de aanslag onjuist is. Vink zal dus moeten aantonen
dat de schatting onjuist is omdat sprake is van voornoemde omkering van de bewijslast
ex 25-3 AWR.
OPGAVE 1.3 NAVORDERING EN NAHEFFING
Jeroen de Kat is in dienstbetrekking bij een radiozender. Daarnaast is hij ondernemer in
de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Per jaar besteedt hij 520 uur aan zijn
onderneming. In 2018 wil hij de zogenoemde zelfstandigenaftrek (art. 3.76 Wet IB
2001) claimen. Om voor deze faciliteit in aanmerking te komen moet ten minste 1225
uur per jaar aan de onderneming worden besteed (zie artikel 3.6 Wet IB 2001). Hij
voldoet aan alle vereisten, behalve aan het urencriterium. Niet gehinderd door enige
kennis claimt Jeroen de zelfstandigenaftrek en vermeldt in zijn aangifte dat hij 10 uur
, per week aan zijn onderneming besteedt. In 2019, bij de aanslagregeling van deze
aangifte, kent de inspecteur de aftrek desondanks toe. In 2020 vindt een
boekenonderzoek plaats. De controlerende ambtenaar komt erachter dat Jeroen maar
tien uur per week voor zijn onderneming werkt en dus helemaal geen recht heeft op de
zelfstandigenaftrek. De aftrek voor het jaar 2018 is dus ten onrechte toegekend. Over
dat jaar is te weinig belasting geheven. In 2022 gaat de inspecteur over tot navordering.
A. Is dit terecht? Motiveer uw antwoord.
● Als inspecteur nog meer gaat vorderen na een foute aanslag, is er sprake van
navordering.
● Als een aangifte niet of gedeeltelijk niet is betaald, kan de inspecteur ook
vorderen, dan is sprake van naheffing.
Uit art. 16 AWR blijkt dat het voor een inspecteur mogelijk is dat, indien hij na de
aanslag tot de conclusie komt dat een te laag bedrag is vastgesteld, hij overgaat tot een
navorderingsaanslag. Dit kan niet onbeperkt. De bevoegdheid om een
navorderingsaanslag op te leggen vervalt namelijk na vijf jaar. In casu zijn er nog geen
vijf jaren verlopen, namelijk vier jaren.
Verder geldt de eis dat de inspecteur voor navordering moet beschikken over een
‘nieuw feit’, art. 16 lid 1 AWR. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs
bekend had kunnen zijn op het moment waarop hij de aanslag oplegde, kan geen grond
voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter
zake van dit feit te kwader trouw is (bewust zijn van de opzet) of indien sprake is van
gevallen genoemd in lid 2.
In casu is er geen sprake van een nieuw feit. Jeroen heeft aangegeven dat hij 520 uur
aan zijn onderneming besteed. De inspecteur was hiermee bekend, maar heeft
desondanks de aftrek toegekend. Jeroen was daarnaast niet te kwader trouw, want hij
heeft eerlijk aangegeven hoeveel uur hij aan zijn onderneming besteedt en was zich er
niet van bewust dat hij niet voldeed aan het urenvereiste. Van de inspecteur mag bij de
aanslagregeling een zekere zorgvuldigheid (algemeen beginsel van behoorlijk bestuur)
worden verwacht bij het nagaan van de gegevens.
Is navordering mogelijk op grond van lid 2? Is er dus sprake van een fout? Kijkende
naar de casus is er geen reden om hier vanuit te gaan. Dus ook op grond van lid 2 is
navordering niet mogelijk. Ook zou het hier niet uitmaken omdat bij een kenbare fout
het termijn twee jaren is in plaats van vijf.
Navordering is dus niet mogelijk.
16 AWR: navordering na aanslag is mogelijk indien:
1. sprake is van een nieuw feit dat de inspecteur redelijkerwijs niet kende en
behoorde te kennen, tenzij de indiener te kwader trouw was; of
2. sprake is van gevallen uit lid 2.
3. lid 3: navordering moet binnen 5 jaren na het tijdstip waarop de
belastingschuld is voldaan geschieden, behoudens uitzondering in overige
leden.
Bij een nader onderzoek komt de inspecteur tot de conclusie dat hij bij de
aanslagregeling over de jaren 2008 en 2018 ten onrechte bepaalde voorheffingen heeft